Individuele EU-lidstaten, waaronder Nederland, zijn sterk gebonden aan het macro-economische beleidskader dat op Europees niveau wordt vastgesteld. Uit de soms felle protesten tegen plannen voor een mogelijke uitbreiding van de bevoegdheden van de EU, blijkt dat het besef van onderlinge Europese economische verbondenheid nog te weinig is doorgedrongen bij sommige Nederlanders en hun politieke vertegenwoordigers. Dus als de werkloosheid weer verder blijkt te zijn gestegen, dan roepen zij: ‘Fijn dat u Griekenland en Cyprus helpt, maar wij hebben straks ook 10 procent werkloosheid en dat geld dat u aan anderen geeft, hebben we zelf heel hard nodig.’
Nationalistische politieke reflexen ondermijnen effectieve soevereiniteit
Het nationalistische sentiment reikt verder dan alleen de PVV, SP en VVD. Ook bij de PvdA en het CDA bestaat al langer een houding van: ‘Kan onze bijdrage aan de EU niet omlaag, en kan er ook op het budget van de EU worden gekort?’ Gemakshalve vergeten deze brave lieden te melden dat de recente bloei van de Nederlandse economie te danken is aan de economische integratie van Europa. Als de interne markt van de EU niet door Jacques Delors was losgetrokken, zou het Akkoord van Wassenaar hoogstwaarschijnlijk veel minder succesvol zijn geweest. Maar ja, dat verhaal is moeilijk uit te leggen en bovendien politiek niet opportuun om te vertellen.
Hoe langer de economische malaise voortduurt, hoe meer en luider burgers en partijen zich zullen afkeren van de Europese Unie. Dat zie je gebeuren in Griekenland, Spanje, Italië en ook in Nederland. Het punt is dat de EU in de afgelopen 30 jaar weliswaar een sterk geïntegreerde economie heeft gecreëerd, maar dat die werkelijkheid door de burgers niet zo wordt ervaren. Zij zijn er niet van overtuigd dat het economisch voortbestaan van hun land afhankelijk is van een sterk Europa. Ook regeringsleiders, zoals David Cameron, de conservatieve premier van Engeland, schieten in reactie op de economische problemen, in een nationalistische kramp. Daar staat Angela Merkel, de bondskanselier van Duitsland, dan weer tegenover met haar min of meer weer welwillende houding ten aanzien van een Europese bankenunie en (op termijn) eurobonds.
Europees kader voor groei gewenst
Om de monetaire unie in de voortrazende eurocrisis voor nog erger te behoeden, is een grondige afstemming van het budgettaire en het economische beleid van de lidstaten noodzakelijk. Dat het een noch het ander echt van de grond is gekomen, kan niet los gezien worden van de inhoudelijke blikvernauwing in de Europese economisch politiek sinds de jaren tachtig. Wat overheerst, is een strikt negatieve gedachte over overheidsvoorzieningen als zouden die onvermijdelijk de speelruimte voor de particuliere sector inperken. Daarom worden nationale economieën onder EMU eenzijdig de maat genomen op het terrein van inflatie en overheidstekorten. Dat laatste gebeurt niet consequent en ook wordt er niet omgekeken naar de particuliere schuldenberg want dat is het pakkie-an van de financiële markten ten slotte.
Gezaghebbende internationale instellingen, zoals het IMF en de OECD, hebben er bij de Europese leiders meermaals op aangedrongen om niet alléén in te zetten op budgettaire besparingen, maar ook op reële duurzame groei. Hun pleidooi is niét om budgettaire schulden op te voeren. Het argument is dat lidstaten die aanzienlijke bezuinigingen moeten doorvoeren, ook in staat gesteld moeten worden om dat te kúnnen doen. De wijze waarop de budgettaire en macro-economische monitoring in 2012 vorm heeft gekregen schiet tekort, precies omdat cruciale lange-termijn sociale investeringen daarin onvoldoende verankerd zijn.
Er is ergo grote behoefte aan een Europees macro-economische kader dat de basis kan leggen voor duurzame groei en een gericht toerustingsbeleid. Het budgettaire kader, sociale bescherming en sociale investeringen moeten één samenhangend en ambitieus repertoire vormen voor een gemeenschappelijke aanpak van het schuldenprobleem.
Een gecoördineerd optreden veronderstelt onderling vertrouwen in een gemeenschappelijke toekomst. Nu overheerst nationalistisch gevoed wantrouwen. Het overheersende motief lijkt te zijn dat méér onderlinge steun bij schuldproblemen, alleen maar kan leiden tot meer ‘lakse regeringen’ en ontsporende begrotingen. De overtuigende diagnose van de Belgische econoom Paul De Grauwe van het Europese schuldenprobleem is dat de lidstaten van de eurozone elkaar daardoor in een ‘slecht evenwicht’ dwingen. Omdat ze het schuldbeheer niet gezamenlijk durven aan te pakken, zijn telkens nieuwe bezuinigingen nodig met telkens teleurstellende resultaten.
Eurobonds nú
Het korte termijn (budgettaire) beleid van de lidstaten zou de lange termijn doelstellingen (van sociaal investeringsbeleid) moeten borgen en ondersteunen (eerder dan deze te ondermijnen zoals nu gebeurt). De kwaliteit van de uitgaven is daarbij erg belangrijk. De lidstaten die vandaag zware budgettaire inspanningen moeten doen om hun schulden te verminderen (en die vaak ook te kampen hebben met een zwakke implementatie van sociale investeringen in het verleden) zouden daarvan een succes moeten kunnen maken. Dat succes veronderstelt ondersteuning door de andere lidstaten en door de EU. Daarbij is een meer expansief economisch en budgettair beleid in landen die daarvoor wel de ruimte hebben, zoals Duitsland, Oostenrijk en Finland, geboden. De meest voor de hand liggende collectieve aanpak van het probleem van de overheidsschuld is de uitgifte van euro-obligaties (eurobonds).
Het gebruik van eurobonds kan de regeringen van de lidstaten in staat stellen om hun begrotingen te stabiliseren én fiscale ruimte te creëren zodat ze kunnen doen wat ze lange tijd niet hebben gedaan, namelijk investeren in mensen. De eerdergenoemde gerenommeerde Belgische econoom Paul De Grauwe meent dat de EU moet afspreken dat de staatsschuld van de lidstaten, maximaal 60 procent van het Bruto Nationaal Product mag bedragen. Tot dat percentage – de EMU norm – staat de EU garant, alle schuld die boven de 60 procent uitkomt, moeten de lidstaten zelf zien te dekken via een beroep op de kapitaalmarkt, bij spaarders en pensioenfondsen. Die zullen daar waarschijnlijk een extra premie voor vragen want de ‘meerschuld’ is risicovoller want niet gegarandeerd door de EU. Ik ben het met De Grauwe eens dat de eurobonds staan voor een mutualisering van het fiscale risico waarop de kapitaalmarkten met smart wachten.
De inzet van eurobonds veronderstelt dat de spelregels van de monetaire unie worden veranderd. Dat is lastig, en vereist van de Jeroen Dijsselbloemen van deze wereld dat zij hun electoraat uitleggen dat het hier niet gaat om geld weggeven, maar om bijdragen aan een gemeenschappelijke verzekering voor groei. Een verzekering die zo stevig is, omdat het gedragen wordt door alle EU-lidstaten, dat de kapitaalmarkten straks geen spelletjes meer kunnen spelen met de eerste 60 procent van de nationale staatsschulden. Het is een verzekering die de Europeanen met elkaar afsluiten waardoor de rentepercentages die Nederland en Duitsland nu betalen ietsjes omhoog gaan. Daar staat tegenover dat ze dan meer kunnen exporteren naar landen die nu nog veel koopkracht verliezen aan schuld- en rentebetalingen. Het ene effect compenseert het andere. In die zin vormen eurobonds dus gewoon een verzekering voor duurzame economische groei in Europa.
Het economisch succes van Nederland is, het kan niet voldoende worden benadrukt, afhankelijk van Europese economische voorspoed. Als Nederland en de andere lidstaten zich laten leiden door alomtegenwoordige nationalistische sentimenten, dan is een verdere stagnatie voorstelbaar, met draconische sociale gevolgen en uiteindelijk ernstige politieke repercussies voor Nederland én Europa. Diepe economische crisis werkt namelijk polarisatie in de hand tussen insiders en outsiders op de arbeidsmarkt, tussen arm en rijk, allochtoon en autochtoon, tussen het politieke centrum en links en rechts populisten en aan een verharding van tegenstellingen tussen de lidstaten van de Europese lidstaten die elkaar nu zo hard nodig hebben om de eurocrisis te bezweren.
Ingrijpen om erger te voorkomen
Ik pleit er nadrukkelijk niet voor om hervormingen in pensioenen of arbeidsmarkten op de lange baan te schuiven in landen die op dat vlak nog een lange weg hebben te gaan Integendeel, mijn pleidooi is om die noodzakelijke hervormingen in een breed sociaal toerustingsperspectief te plaatsen. Dat zou de eerste opstap kunnen vormen naar een breed gedragen Europees investeringsbeleid in menselijk kapitaal en gezinnen, en een vooruitblik op de agenda van een effectief Europees sociaaleconomisch bestuur. Wachten we daar te lang mee, dan is het risico groot dat we in even grote, diepe en langdurige, depressie terechtkomen als in de jaren ‘30 van de vorige eeuw met alle maatschappelijke en (geo-)politieke ellende van dien. De reden waarom we in geschiedenisboeken spreken van de Grote Depressie is gelegen in het feit dat beleidsmakers toen de crisis hebben laten voortduren en verzuimd hebben tijdig, gericht en gemeenschappelijk in te grijpen. Laat die historische blunder een belangrijke les zijn!
Anton Hemerijck is decaan van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam, en auteur van het boek ‘Changing Welfare States’ (2013), uitgegeven door Oxford University Press. Dit is het slotartikel uit een serie van 3 over een alternatieve aanpak van de economische crisis.