INTERVIEW Gabriël van den Brink, het hogere en de toegewijde professional

Gabriël van den Brink constateert cynisme en narcistisch idealisme. Ook bij professionals die werken in het publieke domein. Hij bepleit een herwaardering van ‘het hogere’. ‘Ik wil afscheid nemen van dat voortdurend kritische denken.’

Het is een provocerend boekwerk: ‘De Lage Landen en het Hogere’. Alleen al vanwege de omvang: 600 pagina’s. Gabriël van den Brink, hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg, en collega’s stelden de vraag of ‘Het Hogere’ in Nederland nog bestaat, of idealen nog een plek hebben in het Nederlandse publieke domein. Hun antwoord is bevestigend. Burgers en professionals worden nog steeds en misschien wel steeds meer gemotiveerd door begrippen als ‘rechtvaardigheid’, ‘zin’, ‘integriteit’, ‘zorgzaamheid’.

Van den Brink, 61 jaar, gedreven spreker, heeft zich door zijn werk in de afgelopen decennia een sterke reputatie verworven in de duiding van maatschappelijke vraagstukken in Nederland. Het onbehagen in de politiek, het moderne gezinsleven, agressief gedrag van jongeren, probleemwijken: Gabriël van den Brink geldt als gezaghebbend.

Het provocatieve karakter van zijn nieuwste boek gaat verder dan de omvang ervan. De titelkeuze prikkelt ook. ‘Het Hogere’, het lijkt een oud woord, een term uit vervlogen tijden. Van den Brink: ‘Ik wijs met de titel al op het probleem. Nederland is een laag land, een geseculariseerd land, wij hier in de polder hebben niet zoveel met het hogere. Ik had in plaats van ‘het hogere’ ook voor ‘het goede’ kunnen kiezen, daar had niemand van op gekeken. Het hogere heeft een aantal betekenissen, waaronder natuurlijk religieuze, maar het staat onder anderen ook voor wat kwalitatief goed is, wat moeite kost, wat edel is. Wat boven het aardse en het gewone uitgaat.’

Waarom vind jij het belangrijk ‘het hogere’ te thematiseren?
‘Omdat wij wilden aantonen dat de dominantie van scepsis en cynisme in onze maatschappij onterecht is. Het vigerende mensbeeld in het publieke domein is dat van de calculerende burger. De publieke zaak is gekaapt door de economen. Alsof het in ons eigen leven vooral om de eigen belangen gaat.’

En dat betekent cynisme?
‘Dat mensbeeld voedt het cynisme, ja. We hebben een overheid die vooral denkt in termen van efficiency en targets. Intellectuelen, beleidsmakers, wetenschappers, we kijken anders tegen de wereld aan dan dertig jaar geleden. In de jaren zestig en zeventig was er de verwachting dat we een betere maatschappij konden maken. Dat is slechts gedeeltelijk gelukt. Vanaf de jaren tachtig zie je dat het economisch denken, het denken in termen van privatisering en marktwerking, de beleidsagenda heeft overgenomen, ook ter linkerzijde. Op die golf van het economisch denken werd bijvoorbeeld New Public Management in openbaar bestuur en dienstverlening groot.’

Met cynisme bedoel je dus niet het ressentiment dat het laatste decennium in Nederland de kop heeft opgestoken?
‘Dat ressentiment is het gevolg van het cynische mensbeeld in het publieke domein. Wat je nu ziet is dat burgers teleurgesteld zijn omdat ze zien dat hun intrinsieke drijfveren geen weerklank vinden. De elite die in dit land het publieke domein vorm geeft, heeft afscheid genomen van een morele agenda. Ze kiest voor zichzelf. Ik kan me goed voorstellen dat burgers zich daar vervolgens tegen verzetten, hoe onbeholpen wellicht ook.’

Jij verzet je ook, maar dan tegen dat mensbeeld
Knikkend: ‘Ik wil dat ‘lagere’ mensbeeld inderdaad loslaten. Ik denk dat het hogere wel wat voorstelt, ik doe daar niet laatdunkend over zoals zoveel anderen. Begrippen als ‘integriteit’ en ‘naastenliefde’, het zijn belangrijke drijfveren voor grote groepen mensen in de samenleving. Veel burgers willen wat van hun leven maken. Zij zijn zeer ondernemend geworden, dat past voor een deel bij het economisch discours. Dat is als zodanig niet verkeerd, het is zelfs een voorname kracht. Je mobiliseert tijd en energie voor iets dat je belangrijk vindt, vaak vanuit immateriële waarden. Het gevolg is dat er een sterke identificatie met jouw zaak, jouw project optreedt. Of het nou je kind, je baan of je hobby is. Onze projecten zijn voor ons heilig.’

Dat klinkt alsof die hogere motieven een nogal egoïstische interpretatie kunnen krijgen.
‘Het eigen project heeft inderdaad iets narcistisch. We ervaren afwijkingen als steeds minder prettig. De dienstregeling van de trein moet kloppen, de belasting moet niet moeilijk doen, de buurman moet stil zijn als ik wil slapen. Ik merk het ook aan mezelf. Ik ben ongedurig, ik heb haast, ik sta in mezelf te mopperen als een ouder echtpaar langzaam uit de trein stapt. Dat deed ik vroeger echt minder.’

Zie je dat narcistische idealisme ook terug bij professionals?
‘Je zou kunnen zeggen dat professionals zich niet aan hun buren ergeren, maar aan de bureaucratie en de vele regels die zij produceert. Iedere regel houdt de professional van het eigen ideaal af. Het heeft er veel van weg dat moderne professionals alleen die dingen willen doen die ze zelf zinvol vinden. Ze ervaren opgelegde procedures als een belemmering van hun zelfstandigheid. Zeker als iemand waarvan zij denken dat die hun vak niet begrijpt, gaat vertellen wat zij moeten doen.’

Weinig professioneel eigenlijk.
‘Pas op! Het begint positief! Je hebt het meestal over mensen die hoge normen en een hoge mate van toewijding hebben. Maar het schort aan uithoudings- en incasseringsvermogen. De agenten die wij gesproken hebben, zijn snel gepikeerd als ze gepasseerd worden bij een vacature. Dat is een schaduwzijde van ‘het eigen project’ die we veel beter in beeld moeten krijgen.’

Dat je als professional op je 45e merkt dat je niet meer verder komt op de maatschappelijke ladder.
‘Of nog eerder. En dat je dus in bitterheid moet terugkijken. Daar kun je wel van gaan mopperen. Op dit vlak hadden religieuze tradities ons meer te bieden dan de moderne tijd. Vroeger werd 99 procent van de mensen gefrustreerd. Wij accepteren dat niet en we hebben er de woorden niet voor om het wel te accepteren als dat toch moet.’

Piet-Hein Peeters, freelance-journalist. Dit is een verkorte weergave van het interview dat eerder met Gabriël van den Brink verscheen in TSS, tijdschrift voor sociale vraagstukken.