INTERVIEW Hans Achterhuis over professionals en de utopie van de markt: ‘Verwacht van mij geen radicaal alternatief’

Hans Achterhuis schopte aan het eind van de jaren zeventig een flinke deuk in het zelfvertrouwen van de toen nog onstuimig groeiende welzijnssector. In de De markt van welzijn en geluk (1979) betoogde hij dat een toename van het aantal welzijnsprofessionals niet leidt tot méér, maar juist tot minder welzijn. In zijn recente boek – De utopie van de vrije markt – richt hij zijn pijlen op het neoliberalisme. Toch is zijn stellingname niet zo radicaal als weleer: maat houden, daar gaat het om.

Over De markt van welzijn en geluk moet wat Achterhuis betreft eerst een kritiek worden weersproken. Volgens hoogleraar sociologie Jan Willem Duyvendak stelt de filosoof in dat boek niet alleen dat welzijnswerk schadelijk is, maar ook dat welzijnsprofessionals anderen nóóit kunnen helpen (zie het artikel van Duyvendak in TSS 9 / 2009). Achterhuis: ‘Dat laatste heb ik nooit gezegd. In De markt van welzijn en geluk zocht ik naar de kritische grens waarboven welzijnswerk geen goed meer doet. En ja, ik vond destijds dat die grens was bereikt. Ik hoorde dat van mijn deeltijdstudenten andragologie. Dat waren professionals in de sociale sector die vonden dat hun werk geen positief effect meer had.’ Voor zijn kritische analyse van het welzijnswerk ging Achterhuis destijds te  rade bij de Mexicaanse filosoof Ivan Illich. Die betoogde dat de gezondheidszorg boven een bepaald niveau eerder ziek dan gezond maakt. Er worden dan problemen gedefinieerd en mensen psychische aandoeningen aangepraat die zij voordien nog niet zo ervoeren. Als er eenmaal een medische infrastructuur is opgericht, worden mensen behandeld, ook als dat niet noodzakelijk is of als het negatieve bijwerkingen heeft. Zo worden mensen afhankelijk gemaakt van zorgverleners en verleren ze de kunst om zichzelf en elkaar te helpen. De markt van welzijn en geluk sloeg in als een bom. Het boekwerk droeg in de loop van de jaren tachtig bij aan een snelle vermindering van de maatschappelijke en politieke steun voor het welzijnswerk. Achterhuis maakte na verschijning een jaar lang een tournee langs sociale academies. Aan de destijds fameuze De Horst in Driebergen werd hem het spreken bijna onmogelijk gemaakt. Directeur en links activist Piet Reckman moest ertussen komen. Achterhuis: ‘Hij zei: “Wij zijn het fundamenteel oneens met Hans Achterhuis, maar jullie moeten wel luisteren. Ik heb er tijdens die bezoeken aan academies vaak op gehamerd toch vooral praktische verhalen te vertellen over wat werkt. Na afloop hoorde ik dan dat er met die ‘vreselijke Hans Achterhuis’ best viel te praten.”

Vernietigend

Toch was de stellingname van Achterhuis radicaal en vernietigend, want een sociaal werker mocht dan misschien goed kunnen doen, dat gold volgens zijn analyse niet voor de sector als geheel. Bij gebrek aan onderzoek naar het welzijnswerk leunde hij voor de onderbouwing op een analogie met de gezondheidszorg waarvoor Illich de nodige gegevens had verzameld. Een eigen ervaring die niet in het boek staat, deed hij op toen hij voor het Nederlands Centrum Buitenlanders werkte. ‘Er was speciaal iemand in dienst om een voetbalcompetitie voor allochtonen te organiseren. Daar heb ik echt gemerkt dat professionals de integratie juist verhinderen.’

Toen in de jaren tachtig het mes in de sociale sector werd gezet, kwamen journalisten Achterhuis vaak om commentaar vragen. ‘Ik verdiepte me er niet genoeg in en dacht dat zo’n bezuiniging wel onvermijdelijk zou zijn. Daar vergiste ik me in. Ik onderkende onvoldoende hoe het marktdenken daarbij centraal was komen te staan. Maar ik stond ook weer niet te juichen bij elke bezuiniging. Ik heb me fel verzet tegen kortingen op blijf- van-mijn-lijfhuizen.’

In de jaren tachtig maakte het welzijnswerk zich een markgerichte en vraaggestuurde benadering eigen.  Zo werd de kritiek ondervangen dat het welzijnswerk mensen afhankelijk maakte. Nu zijn we weer terug bij een assertievere vorm van sociaal werk, met bemoeizorg en professionals die achter de voordeur komen. Hoe kijkt u daartegenaan?

 ‘De kritiek daarop zou zo weer in mijn boek passen – ik ben daar zeer aarzelend over. Als er opvoedingsproblemen aan de orde moeten worden gesteld, dan moet dat op school gebeuren, maar niet door welzijnsprofessionals. En professionals die zich van buitenaf met huiselijk geweld bemoeien, hebben naar mijn overtuiging ook weinig positief effect. Opbouwwerk vind en vond ik wel heel belangrijk. Als je daarop bezuinigt dan gebeuren belangrijke dingen in een wijk niet meer.’

In 1980 was u uiterst kritisch over Kees Trimbos, de naamgever van het latere onderzoeksinstituut. U  haalt Illich aan, die stelt dat een arts en een psychiater niet zozeer objectief een ziekte vaststellen maar  vertegenwoordigers zijn van een ideologie. Hoe kijkt u nu aan tegen de verslavingszorg?

 ‘Het is toch niet zo dat verslaafden een probleem wordt aangepraat? Ik ben bij de problematiek van verslaving heel erg onder de indruk geraakt van een Molukse student die inging tegen het softe gedoe van de welzijnswerkers, want hij was keihard verslaafd. Hij raakte van de drugs af doordat hij werd gegrepen door het ideaal van de vrije Molukken.’

Dat is wel een prima voorbeeld van iemand die zonder hulpverlener van de drugs afkwam. Dat had ook uw wantrouwen tegenover professionals kunnen voeden.

‘Ja, maar waarom zou zoiets niet aangereikt kunnen worden door een professional? Natuurlijk, naarmate een beroepsgroep groter wordt en gaat definiëren wat de problemen zijn, wordt het risico groter dat mensen die problemen ook gaan aannemen. Maar soms kan een professional toch echt wel goed doen.’

Aanval

Veel meer afstand doet Achterhuis van zijn boek Arbeid, een eigenaardig medicijn uit 1984, waarin hij de aanval inzette op het arbeidsethos en de betaalde arbeid.

In ‘de Volkskrant’ werd onlangs een van de laatste principiële werklozen geciteerd. Hij vond uw boek geweldig.

‘Het was een tijd van waanzinnige werkloosheid. Ik heb toen te gemakkelijk gedacht dat we de loonarbeid wel konden afschaffen. Ik heb te weinig gezien hoe belangrijk betaald werk is voor mensen, hoezeer het hun leven structuur geeft. Mensen zonder baan hebben heel veel moeite om hun leven zelf op te bouwen.’

 Na dat boek moet u het besef hebben gekregen dat het nastreven van idealen gevaarlijk is en verliet u uw radicale positie.

‘Inderdaad. Mijn toenmalige kamergenoot Harry Kunneman op de Universiteit van Amsterdam hield me indringend voor: “Hans, je kúnt niet streven naar een maatschappij waarin loonarbeid wordt afgeschaft. Je moet gewoon leven met de huidige samenleving en die met reformistische stapjes proberen te veranderen.” Ik was daar toen nog niet aan toe, maar later wel. Toen ik me eind jaren negentig in utopieën ging verdiepen, zag ik de relatie met geweld.’

En kwam u opnieuw in aanvaring met linkse idealisten.

‘Dat begon voor mij met een lezing die ik in Utrecht gaf aan filosofiestudenten over het boek Utopia van Thomas More. Ik schetste toen hoe in die utopische samenleving niemand vrij mocht reizen, dat er een Intourist bestond dat bezoekers rondleidde, dat er een Goelag was... Toen stond er plotseling een student op die riep: “Fascist! We willen niet meer luisteren!” Ik was echt onder de indruk. Ik raakte kennelijk een zenuw. Later zag ik welke: links heeft toch altijd geloofd in een totaal andere samenleving, en die samenleving moet ook al ergens zijn. Als het niet in de Sovjet-Unie is, dan toch in Cuba, in Albanië of elders, of als utopie. Ik heb dat geloof zelf ook gehad. Toen begon voor mij de afrekening met de jaren zestig.’

Daarmee kwam er ook een einde aan de Hans Achterhuis die eind jaren zestig de wereld wilde veranderen. Wanneer begon u te twijfelen aan de zin van idealen?

‘Ik ging theologie studeren, veel geëngageerde mensen deden dat in die tijd. Mijn vrouw kwam uit Friesland en daardoor werd mij daar nog wel eens gevraagd een preek te houden. Zeer sociaal bewogen preken waren dat. Maar ik voelde me er niet lekker bij. Je staat hoog boven de mensen, vertelt even hoe het moet en dan loop je weer weg. Dat was een van de redenen waarom ik op een gegeven moment ook met de kerk heb gebroken. Een andere reden was dat ik in botsing kwam met de kerkenraad toen ik iemand uit Ghana in mijn plaats liet preken. Ik werd daarna onder vuur genomen omdat ik het geloof vertrapt zou hebben omdat iemand die geen dominee was de preekstoel had bestegen. Bekijk het maar – jullie zijn gekken, dacht ik toen.’

Om jaren later uit te komen op de stelling dat het nastreven van het goede snel in het tegendeel kan omslaan.

‘Dat komt voortdurend terug in mijn werk, ja. Maar ik ben er wel nog steeds over met mezelf in discussie. Ik wijs morele doelen niet helemaal af, ik ben diep in mijn hart zelf ook een moralist, maar ik ben er wel zeer terughoudend in.’

En utopisch denken is gevaarlijk. Daarin werd u weer bevestigd bij het schrijven van uw nieuwste boek: De utopie van de vrije markt. U stuitte daarbij op Ayn Rand, de Amerikaanse denker van Russische afkomst,  die in 1957 het in de VS invloedrijke ‘Atlas shrugged’ schreef.

‘Nederlanders kennen Rand meestal niet, maar Atlas shrugged is na de Bijbel het best verkochte boek in de VS. Rand beschrijft een samenleving die langzaam bezwijkt omdat van mensen met talent wordt gevraagd continu met anderen bezig te zijn; ze mogen niet meer aan zichzelf denken. Bedrijven gaan failliet, de treinen rijden niet meer. De meest ondernemende en getalenteerde mensen nemen de benen en bereiden vanuit hun toevluchtsoord een nieuwe samenleving voor waarin iedereen compromisloos het eigen belang nastreeft. Het is een echt utopisch boek waarin een ideale samenleving wordt geschetst. Maar het is ook een heel uitzonderlijke  utopie omdat mensen juist niet zorgen voor elkaar; het is een vrijemarktutopie.’

Hoe kwam u bij Rand terecht?

‘Alan Greenspan, de voorman van de Amerikaanse centrale bank Fed, was een groot bewonderaar van haar, zoals blijkt uit zijn biografie. Hij dacht mee over Atlas shrugged en is het utopische vrijemarktdenken altijd trouw gebleven. Daarom was hij ook volkomen verbijsterd door de financiële crisis. Door zijn utopische geloof had hij alle waarschuwingssignalen genegeerd. Voor de commissie die de financiële crisis onderzocht, zei Greenspan dat hij het blijkbaar toch verkeerd had gezien.’

Wat is dan de aantrekkingskracht van Rands gedachtegoed?

‘Rand heeft een heel afstotelijke filosofie die ervan uitgaat dat elk mens zijn eigen belang najaagt en dat dat ook goed is. Eigenbelang is deugdzaam, altruïsme ondermijnt het ideaal. Maar haar boeken zijn prachtig. In een geromantiseerde film over haar leven, The passion of Ayn Rand, kun je zien wat voor een tante het is – heel welbespraakt, maar ze manipuleert mensen. Haar echtgenoot maakt ze duidelijk dat ze één middag in de week alleen wil zijn met haar minnaar en dat hij dan weg moet. Typerend is ook hoe ze de liefde bedrijft: “Harder! Harder!” roept ze dan. Verleid worden is niets voor haar, je moet bij je eigen verlangens blijven.’

Ze doet ook denken aan Ayaan Hirsi Ali: net als Rand komt ze uit een andere wereld die ze achter zich wil laten – voor Rand was dat de Sovjet-Unie, voor Hirsi Ali Somalië. In hun land van aankomst willen ze allebei totaal het tegenovergestelde realiseren. Beiden verzamelen ook een schare bewonderende mannen van middelbare leeftijd om zich heen.

‘Daar zit wat in. Ik heb Hirsi Ali gesproken tijdens de Nacht van de Filosofie en ik was erg van haar onder de indruk.’ Lachend: ‘Daar heb je weer zo’n man van middelbare leeftijd die haar bewondert.’ Serieus: ‘Maar ook al zijn het allebei sterke vrouwen, Ayaan zal geen geweld bepleiten.’

Nou, ze zegt dat een oorlog tussen het Westen en de islam onvermijdelijk is…

‘Dat is me niet opgevallen, ik volg haar ook niet van nabij. Naar mijn gevoel zegt ze tegen moslimvrouwen niets anders dan wat de radicale feministen in de jaren zeventig zeiden. In de Nacht van de Filosofie deelde ze mijn argwaan tegenover humanitaire interventies.’

Nog even terug naar het neoliberalisme. U zet daarop hard de aanval in, maar u komt niet met een  radicaal alternatief.

‘Ik was er altijd van uitgegaan dat het neoliberalisme ongelijkheid veroorzaakt, maar ik leefde in de veronderstelling dat het tenminste welvaart en economische groei had gebracht. Dat bleek niet waar te zijn. De economische groei in de laatste dertig jaar is veel lager dan in de dertig jaar ervoor. Dat was een ontdekking,  een eye-opener: de neoliberale ideologie werkt niet. Maar ik streef inderdaad niet naar een radicaal alternatief.  De markt werkt heel goed bij het maken van simpele producten. Als het gaat om de zorg, dan heeft de markt daar echter weinig te zoeken. Zo zijn er heel veel terreinen waar de markt weg moet blijven of behoorlijk aan banden kan worden gelegd.’

Dat klinkt als een klein beetje anders, en niet als een alternatief. Zou dat niet een verzorgingstaat kunnen zijn met universele regelingen maar dan zonder bemoeizuchtige professionals?

‘Ik ben er niet helemaal uit, maar mijn ideaal is wel dat als iemand hulp nodig heeft de familie in de omgeving het opvangt. Ik heb dat van nabij in mijn familie gezien toen iemand dementie kreeg en uitgezaaide tumoren bleek te hebben. Maar als dat niet kan, moet je het wel een beetje organiseren en niet wegbezuinigen. Ik ben niet zo’n gelovige die zegt dat mensen het allemaal wel zelf kunnen en dat de overheid geen rol heeft. Je moet geen liefdadigheid krijgen.’

Zo’n genuanceerde visie spreekt niet echt tot de verbeelding. Hebt u nog wel een ideaal?

‘Ik heb het in mijn boek niet uitgewerkt, maar in plaats van over een rechtvaardige samenleving zou ik met de Israëlische filosoof Avishai Margalit liever spreken over een fatsoenlijke samenleving zonder vernedering en uitbuiting. Dat is een wenkend perspectief, maar niet utopisch. Misschien is dat mijn obsessie, maar ik denk dus dat een utopie heel gevaarlijk is. Al zie ik steeds weer dat mensen altijd behoefte hebben aan utopieën.’

Marcel Ham is hoofdredacteur van TSS. Justus Uitermark is redacteur van TSS en promovendus aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.