Jongeren kiezen terecht niet voor een technisch beroep

Jack Biskop pleit voor herstel van het imago van maakberoepen. Jongeren zouden sneller kiezen voor een technische opleiding als deze beroepen flitsend zouden worden gepresenteerd, met behulp van iconen. Maar hij gaat eraan voorbij dat een keuze voor zo’n opleiding je toekomstkansen juist beperkt.

Nederland staart zich volgens Biskop te veel blind op de dienstensector en kijkt jaloers naar buurlanden waarin de maakindustrie aantrekt en daarmee de economie en arbeidsmarkt. Ondanks de hoge werkloosheid moeten wij vakmensen uit het buitenland halen, omdat we ze zelf niet opleiden. Volgens het voormalige CDA-kamerlid Biskop is vooral het imago van de technische beroepen het probleem. Jongeren zouden sneller kiezen voor een technische opleiding als deze beroepen ‘flitsend’ zouden worden gepresenteerd, met behulp van iconen in de media.

De vraag is echter of het inzetten van een reclamecampagne de beste manier is om jongeren te interesseren voor een technische opleiding. Beter is om ons eerst af te vragen waarom jongeren deze keuze nu vaak niet maken.

Toekomstbeeld van technische beroepen: dreigende werkloosheid

De eerste factor is de vraag welke toekomst er is als je kiest voor een technisch beroep. In Nederland overheerst het beeld dat wij een dienstenland zijn en geen industrie van betekenis hebben. En hoewel de SER laat zien dat dit beeld niet klopt - in alle technisch uitvoerende banen op het gebied van techniek, gezondheid en creatieve beroepen zijn maar liefst 800.000 mensen aan het werk [1] - is de beeldvorming echter die van de massa-ontslagen. In de jaren zestig en zeventig van de textielindustrie, in de jaren tachtig van de grote werven en autofabrieken, en onlangs nog van de aluminiumfabriek in Delfzijl. Eenvoudige technische arbeid is in de afgelopen decennia in hoog tempo ofwel geautomatiseerd, ofwel uitbesteed aan lagelonenlanden. De bouw heeft zwaar te lijden onder de crisis – welke wordt opgevangen door de vele zzp’ers zonder opdracht. Dit geldt ook voor de wegenbouw, waarvan de indruk bestaat dat werknemers vooral uit het buitenland worden gehaald. En het lijkt er sterk op dat nu ook de middelhoog geschoolde banen overgenomen worden door robots, of gewoon wegbezuinigd worden.

Het toekomstbeeld is dus dat van dreigende werkloosheid. Zodra je te beroepsgericht en vooral te laag bent opgeleid, en zeker als je al meerdere jaren in een bepaalde sector werkzaam bent, lijk je na een ontslag gedoemd tot blijvende werkloosheid, vooral omdat vaak de hele sector tegelijk getroffen wordt. Juist als je te specifiek bent opgeleid, is het risico groot dat je ten prooi valt aan de varkenscyclus: een groot tekort wordt opgevolgd door een groot overschot, net op het moment dat jij het betreffende diploma hebt behaald.

Financiële beloning van handwerk blijft achter

Een belangrijke tweede factor is die van maatschappelijk aanzien en financiële beloning. In Nederland wordt –  meer dan in Duitsland, waar vakmanschap een hoog aanzien heeft - een scheiding gemaakt tussen lager betaald handwerk en veel beter betaald hoofdwerk. Deze scheiding wordt gelegitimeerd en gefundeerd door een onderwijssysteem dat zich vanaf de brugklas opsplitst in twee onderwijskolommen: die van beroepsonderwijs en die van algemeen vormend onderwijs. De econoom Frank Kalshoven berekende in de Volkskrant van 15 februari j.l. het verschil in het te verwachten inkomen tussen vmbo-advies en een havo/vwo-advies voor de gehele toekomstige carrière. Dat verschil liep in de tonnen. Ouders weten dit, en ze weten ook dat ‘opstromen’ in het onderwijssysteem in de afgelopen tien, twintig jaar veel moeilijker, zo niet onmogelijk is geworden.

Op de arbeidsmarkt vind je deze scheidslijn tussen hoog opgeleid hoofdwerk en laag opgeleid handwerk terug. Ook al voer je de taken uit van iemand met een (hoger) diploma, met de bijbehorende kwaliteit; zo lang je het juiste papiertje niet kunt laten zien krijg je ook niet de bijbehorende beloning.

Jongeren zullen flexibel moeten zijn

Voor een oplossing die op lange termijn gaat werken, moet gekeken worden naar de manier waarop jongeren in het onderwijs op hun toekomst worden voorbereid. Om te beginnen is de kloof tussen de beroepskolom en de algemeen vormende kolom in het onderwijs niet productief. De doorstroommogelijkheden en tweedekansonderwijs zorgden er juist voor dat ook die route voor jongeren aantrekkelijk bleef, waardoor vakmanschap en kwaliteit een kans kregen.

Jongeren van nu bereiden zich voor op een arbeidstoekomst van ongeveer 50 jaar. Ze zullen in de toekomst werk gaan doen dat niemand nu kan bedenken. Wie anticipeerde 30 jaar geleden op een toekomst als app-bouwer? Jongeren zullen dus flexibel moeten zijn. Het huidige onderwijssysteem kent die flexibiliteit niet. De lagere opleidingen zijn te specifiek beroepsgericht, de hogere opleidingen ontberen elke handvaardigheid. Maar de algemeen vormende richtingen bieden meer kansen op de nodige flexibiliteit dan de beroepsvoorbereidende richtingen. En vooral meer en bredere perspectieven. Het kiezen van een al te specialistische beroepsopleiding komt neer op een vroege beperking van je toekomstkansen. Het is daarom de taak van het onderwijs om het langetermijnbelang van jongeren voor ogen te houden en hen breed en flexibel op te leiden

Op hun beurt zullen bedrijven de hand in eigen boezem moeten steken. Te gemakkelijk wordt nu van het onderwijs geëist dat het kant en klaar specifiek geschoolde jongeren aflevert. Dat is voor de bedrijven op korte termijn het makkelijkst en goedkoopst, maar het geeft de jongeren te weinig flexibiliteit mee voor hun toekomst. Bedrijven zullen de specifieke beroepsvorming en het opbouwen van vakmanschap weer grotendeels zelf in de hand moeten nemen en meer investeren in de kwaliteit en opleiding van hun personeel. Maar vooral zullen ze moeten belonen naar kwaliteit van werk en niet naar diploma.

Biskop lijkt alleen aan jongens te denken

Biskop pleit heel terecht voor de introductie van vakmanschap in het gehele onderwijs, zodat een jongere die een havo-advies krijgt, dit kan combineren met technische kennis en vaardigheden. Het is alleen zo jammer dat hij daarbij alleen aan jongens en mannen lijkt te denken. De ‘iconen’ die hij wil inzetten om vakmanschap voor jongeren flitsend te maken, zijn mannen: Jamie Oliver, Gordon Ramsey, Pierre Wind, Herman den Blijker. Op zich niet verwonderlijk, want wanneer een vrouw zoiets doet (denk aan Nigella Lawson) overheerst de indruk dat het gaat om onbetaalde huiselijkheid en niet om een flitsende carrière. Wanneer we iconen gaan inzetten, laten we het dan goed doen en technische voorbeelden voor zowel jongens als meisjes inzetten. Zo verdubbelen we het potentieel aan toekomstige vakmensen. Maar zolang die iconen een lege praktijk vertegenwoordigen, zal geen jongere daar in trappen.

Bovenal: een beter imago voor vakmanschap bouw je niet door flitsende iconen, maar vooral door een betere maatschappelijke en financiële waardering voor echte vakkennis, zowel in het onderwijs als in het bedrijfsleven. Dat betekent dat we op beide gebieden oog zullen moeten krijgen voor kwaliteit: voor vakmanschap en voor vakvrouwschap.

Mieke van Stigt is socioloog en pedagoog en columnist van socialevraagstukken.nl

Noot:

[1] SER (2013) h. 2 De ambachtseconomie in beeld, p. 6

Dit artikel is 5016 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (4)

  1. Het beeld dat geschetst wordt is grotendeels correct. Grote vraag blijft waarom de techniek zichzelf niet verder overbodig zou maken, daar is het ’techniek’ voor. Als Apps bouwen als nieuw techniek gezien kan worden, zal het zeker niet zo zijn dat straks miljoenen daar een goed belegde boterham mee zouden kunnen verdienen. De essentie ligt namelijk hoger; creatief kunnen werken ~ identiteitsontwikkeling ~ zonder dat daar de noodzaak van levensonderhoud vanuit een bepaald minimum aan vast zit, simpel omdat dit in de komende jaren onhaalbaar gaat worden. Deze relatie dient dan ook grotendeels ontkoppeld te worden. Dan kan creativiteit vrij en in volle breedte terugvloeien naar de techniek.

  2. In de praktijk kom ik steeds meer tegen dat de productie die verplaatst is naar lage lonenlanden weer terugkomt. Dit komt om meerdere redenen.
    1 De kosten van productie bestaan voor een deel uit loonkosten. Er zijn ook kosten die gemaakt moeten worden voor productie controle, transport en voorraad. Loonkosten in lage lonen landen zijn veel meer gestegen dan in onze contreien, de transportkosten zijn vooralsnog vrij laag maar zullen binnenkort ook fors gaan stijgen met het opraken van olie en gasvoorraden. Door de lange tijd die producten onderweg zijn is er een groot risico in de moderne economie dat producten overbodig zijn want verouderd. De factor loonkosten wordt minder van belang.
    2 De veranderingen in techniek, bijvoorbeeld 3D printen maken het steeds makkelijker om dicht bij de klant te zitten en onmiddellijk te kunnen reageren op zijn wensen. De factor loonkosten is hierdoor minder van belang bij het bepalen van de locatie van productie.
    3 De grote maatschappelijke problemen die opkomende markten nog moeten oplossen. Problemen met ouderdomsvoorzieningen, milieuproblemen zijn nu la dermate groot dat ze eigenlijk onoplosbaar zijn. Bijvoorbeeld is het door milieuproblemen goedkoper ballonnen te produceren in Italië dan in China.
    Dit zijn maar een paar redenen dat productie lokaal gaat worden.

    De productie wordt er niet een van grote exporten maar vooral voor lokale markten. Dit geldt ook voor opkomende markten bijvoorbeeld China. Westerse autofabrikanten bouwen daar fabrieken om lokaal te produceren met een uniek product.
    Wie vooral dus problemen gaat krijgen zijn de nu grote Oosterse productiereuzen.
    Op onze arbeidsmarkt zal de managementlaag tussen de ontwerpers en makers aanzienlijk verminderen. Juist naar de technische beroepen zal meer vraag zijn!

  3. Het werken in de techniek is in Nederland kapot gemaakt door de komst van uitzendbureaus. Iedereen die een uitvoerbaan heeft in de techniek, moest gaan werken via een uitzendpool en wel tegen minimumloon. Daardoor hebben velen TU- en HTS-ers Nederland verlaten. In het buitenland hebben de ingenieurs nog een hoge aanzien en behoorlijke salaris. In Nederland heeft men die groep aan de kant gezet, omdat de overheid continue bakkenvol geld in de salarissen van onder meer onderwijzers, ambtenaren en in de politie hebben zitten stoppen. De jongeren van nu hebben geleerd van hun ouders, dat het werken in de techniek niet meer financieel zo interessant is en vermijden dan ook het werken in de techniek en opleidingen daarvoor. De salarissen van de mensen, die in de techniek werken en willen gaan werken, zal eerst verdubbeld moeten worden om het weer aantrekkelijk te kunnen maken.

  4. Sluit mij wel aan bij Maico. Uitzendbureau’s maar ook de grootste schuldige ‘ de werkgever’ zijn volop verantwoordelijk voor deze situatie. Nooit een fatsoenlijk salaris willen betalen. Altijd maar beknibbelen tijdens CAO afspraken terwijl het geld tegen de klippen groeit bij de werkgevers. Rupsjes nooit genoeg. Het heeft totaal geen zin om het onderwijs de schuld te geven want dat ligt de schuld niet.
    Je zou eens moeten vragen aan werkgevers in de techniek wat voor opleiding hun eigen kinderen gevolg hebben. Nou dan ben je snel uitgepraat.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.