Meedoen mag, maar kan het ook?

De Wet maatschappelijke ondersteuning maakt het mogelijk dat cliënten mee mogen praten over het gemeentelijke zorg- en welzijnsbeleid. In de praktijk blijkt dat zo eenvoudig nog niet.

Met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 hebben de meeste gemeenten een Wmo-raad, adviesraad of participatieraad opgericht. Via deze organen, waarvan de positie in de wet is vastgelegd, kunnen cliënten participeren in de uitvoering van het beleid. De Wmo-raden mogen gevraagd en ongevraagd advies geven aan het college van B&W over het zorg- en welzijnsbeleid.

Wmo-raad heeft nog veel hobbels te overwinnen

Van de Wmo-raad wordt verwacht dat zij signalen uit de samenleving oppikt en een inschatting maakt of een probleem wellicht breder speelt. En dat zij als gelijkwaardige partner van de gemeenten voortdurend zoekt naar mogelijkheden om de uitvoering van de Wmo te verbeteren of te vernieuwen. Om deze rollen naar behoren te kunnen vervullen, dient de raad als adviseur het algemeen belang boven het specifieke belang van de verschillende doelgroepen te stellen. De omvorming van de Algemene wet bijzondere zorgkosten (Awbz) laat zien dat de Wmo-raden nog niet de rol kunnen spelen die hen is toebedeeld.

In de plannen van de regering zou de overgang van de Awbz naar de gemeenten in 2013 beginnen en in 2014 een feit zijn. Door de val van het kabinet is die planning niet langer haalbaar, verwacht wordt dat er pas in 2014 een begin kan worden gemaakt met de decentralisatie. Hoe het ook zij, evident is dat gemeenten in de komende jaren veel nieuwe taken krijgen op het gebied van zorg en welzijn en een aanwas van nieuwe cliënten. Binnen het kader van de Wmo zijn gemeenten verplicht Wmo-raden bij de ontwikkeling van het beleid te betrekken.

Spelen de Wmo-raden ook werkelijk de rol die ze moeten? Daarnaar deden het Kennisprogramma Cliëntenparticipatie van Movisie en de Koepel Wmo-raden onderzoek. Daarvoor werden in het voorjaar van 2012  Wmo-raadsleden, verdeeld over 119 gemeenten, benaderd. Daarvan hebben er 146 op de enquete gereageerd. Voorts zijn vijf ambtelijke projectleiders geïnterviewd over hun ervaringen met het betrekken van Wmo-raden bij de gemeentelijke besluitvorming. Het beeld dat uit het onderzoek oprijst, laat zien dat er nog wel hobbels te overwinnen zijn, wil de Wmo-raad een overlegpartner worden waar de gemeente niet om heen kan.

Uit de enquête blijkt verder dat 15 procent van de Wmo-raden zich niet of onvoldoende geïnformeerd acht over de transitie van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz). Die tekortschietende kennis beperkt de Wmo-raad aanzienlijk in de uitvoering van haar taak. De oorzaak van de kennisachterstand is voor een deel te wijten aan de complexiteit van de materie, maar vooral aan het feit dat de gemeenten de Wmo-raden zeker in het begin weinig hebben betrokken bij de beleidsontwikkeling. Het directe gevolg is een grote kennisachterstand bij de Wmo-raden. En omdat de laatsten onvoldoende geïnformeerd zijn, wijzen gemeenten hun adviezen meer dan gemiddeld af.

Slechts een derde van de Wmo-raden heeft een advies uitgebracht dat door de gemeente is overgenomen. Naast de eerder genoemde oorzaken, is dit lage percentage te herleiden tot het feit dat veel lokale overheden hun beleid voor de Awbz-transitie nog moeten uitwerken. De meeste gemeenten zijn volop bezig met het formuleren van kaders en uitgangspunten, maar zijn vooralsnog niet zover dat ze beleid hebben geformuleerd dat ter advies aan de Wmo-raad kan worden voorgelegd. In de weinige gevallen dat een Wmo-raad wel een formeel advies heeft uitgebracht, blijkt dit nauwelijks invloed te hebben op het gemeentelijke beleid. De reden hiervoor is dat gemeenten in die gevallen pas om advies vroegen, nadat ze hun beleid al hadden geformuleerd.

Haast geboden

Al eerder (2010) heeft Movisie geconstateerd dat Wmo-raden vroeger in het beleidsproces moeten worden betrokken. Het zou de functionaliteit van deze vorm van cliëntenparticipatie ten goede komen, als gemeenten hen voldoende tijd en gelegenheid bieden om zich te informeren en adviezen voor te bereiden. En vanzelfsprekend moeten gemeenten serieus luisteren naar de ideeën en adviezen van Wmo-raden. De laatsten kunnen dat zelf stimuleren door meer dan nu contacten te leggen met nieuwe doelgroepen, vooral met de Awbz-cliënten. Een ruime meerderheid van de Wmo-raden (60 procent) zegt het benaderen van nieuwe doelgroepen als een knelpunt te ervaren? Daar moet verandering in komen; om haar achterban te vertegenwoordigen, moet een Wmo-raad haar toch op zijn minst kennen. En moet ze weet hebben van hun vragen en wensen. Enige spoed is geboden; het is nu al zo dat gemeenten zelf actief contacten leggen met doelgroepen, buiten de Wmo-raden om.

Rebekka van Munster, Karin Sok, Marjoke Verschelling en Anne Lucassen zijn als onderzoeker verbonden aan hét landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling Movisie. Hun rapport ‘Cliëntenparticipatie in de voorbereiding van de AWBZ-transitie’ is verkrijgbaarbij Movisie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit artikel is 1769 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Citaat “Een ruime meerderheid van de Wmo-raden (60 procent) zegt het benaderen van nieuwe doelgroepen als een knelpunt te ervaren? Daar moet verandering in komen; om haar achterban te vertegenwoordigen, moet een Wmo-raad haar toch op zijn minst kennen”.
    Bovenstaand artikel is herkenbaar waar opvalt dat in veel gemeenten weliswaar voortvarend gewerkt is aan de regie en strategievorming van de transitie. Echter de participatie van cliënten en bewonersgroepen is nog uiterst beperkt. En daarmee dreigt een van de belangrijkste peilers van de gehele exercitie scheef te komen hangen.
    WMO-raden zijn blijkbaar niet het middel om een brede en representatieve vertegenwoordiging te bieden en dreigen misbruikt te worden als louter formeel instrument. Op basis van bovenstaand citaat:”Het beeld dat uit het onderzoek oprijst, laat zien dat er nog wel hobbels te overwinnen zijn, wil de Wmo-raad een overlegpartner worden waar de gemeente niet om heen kan”, kan een veel scherpere conclusie worden getrokken: WMO-raden functioneren veelal niet als representatieve adviesorgaan en kunnen beter hun opdracht teruggeven als zij zelf concluderen onvoldoende zicht en greep te hebben op de gehele transitie problematiek. Daarmee worden gemeentes en instellingen gedwongen om zich opnieuw te bezinnen op de vraag hoe de invulling van de bijdrage van de actieve burgers/cliënten binnen de transitie eruit moet zien. Dat is geen eenvoudige opgave, maar het zal de kwaliteit en scherpte op de werkvloer aanzienlijk verbeteren.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *