Burgerschap moet een schoolvak worden

Onze kinderen moeten weer leren om echte burgers te worden. Tijd voor burgerschap als verplicht schoolvak: over de kunst van het onderhandelen en de kunst van de kritiek. Ook de Onderwijsraad moet daar aan geloven.

Begin deze zomer bereikte het bericht de Nederlandse media dat Nederlandse scholieren slecht scoorden in burgerschap. Afzender van de verontrustende boodschap was de Europese Commissie, dus het moest wel wat voorstellen. Volgens het stevige rapport vol met staatjes en grafiekjes, deden Nederlandse scholieren het slecht op gebied van participatie, burgerschapswaarden, sociale rechtvaardigheidswaarden en democratische kennis en vaardigheden. Ze scoorden zelfs zo slecht, dat ze het tegen Guatemalteekse scholieren aflegden. Pardon?

Kanttekeningen bij het onderzoek

Op het onderzoek blijkt het nodige af te dingen. Niet alleen zijn er in sommige landen veel en in andere landen weinig scholen bezocht. Ook zijn er kinderen van verschillende leeftijdsgroepen ondervraagd. Het is vooral de vraag of  een zinvolle vergelijking wel mogelijk is tussen de associaties van kinderen uit zulke verschillende landen als Guatemala, Nederland of Rusland bij een begrip als democratie? Een Nederlandse scholier die zijn schouders ophaalt bij ‘eerlijk delen’, bedoelt wellicht zoiets te zeggen als ‘ik ben er voor, maar anderen kunnen het prima regelen'. Terwijl het schouderophalen van een Russische leeftijdgenoot vermoedelijk uitdrukt dat hij nog nooit grotere onzin gehoord heeft. Wereldwijde cultuurverschillen platdrukken tot een paar kengetallen helpt niet om tot zinvolle beleidsinterventies te komen.

Eenzijdige opvatting van burgerschap

Toch moeten we de suggestie dat er een probleem is met burgerschap in Nederland wel serieus nemen. Het is geen goed teken dat we helemaal onderaan eindigen in een wereldwijd onderzoek, ook al is dat onderzoek niet zo goed. Maar vooral omdat deze conclusie van een gebrekkige of eenzijdig ontwikkelde cultuur van burgerschap in Nederland elders bevestigd wordt. Bijvoorbeeld door mijn eigen onderzoek, waaruit blijkt dat burgerschap in Nederland is verworden tot ‘sociale burgerschap’: een plicht, in plaats van een politiek recht.

Door de schok dat er immigranten waren die maling hadden aan Nederland, door de angst dat mensen hun toegenomen vrijheid alleen maar gebruiken om televisie te kijken, door de zorg dat iedereen tijdens verkiezingen alleen maar achter populisten aanloopt, is een sfeer ontstaan waarin burgerschap lijkt te draaien om de plicht om Nederland overeind te houden. Dit sociale burgerschap gaat over verantwoordelijkheid nemen voor anderen. Het gaat over de taal van het publieke domein spreken, over je aanpassen aan de normen en waarden van het land of van het publieke domein, over de noodzaak om een baan te hebben of je op een andere manier nuttig te maken, over de plicht om hulpbehoevende naasten of buren bij te staan, en ook wel, maar in mindere mate, om je stem te laten horen bij verkiezingen, of om in te spreken op lokale avondjes van de gemeente. Je vindt het in het onderwijsbeleid, in het buurtbeleid, in de normen en waarden-offensieven en in de zorgwetgeving: burgerschap is niet zeuren maar zorgen.

Zo is burgerschap uitgegroeid tot een middel om mensen mee te laten doen of te participeren. Of, minder neutraal gesteld: met burgerschap worden minderheden tot de orde geroepen of klagende of veeleisende burgers op hun kop gegeven. Het wordt ingezet om eenheid en discipline te brengen, als antwoord op de angst voor het gebrek aan sociale cohesie. Het is een bevinding die de Onderwijsraad in een recent rapport over burgerschap in het middelbaar onderwijs nog eens onderstreepte.

Sociaal versus kritisch burgerschap

Burgerschap lijkt bij ons steeds meer van doen te hebben met burgerlijkheid. En juist niet met datgene waar het ooit voor bedoeld was: het bevrijden van mensen van tirannie, van onbevoegd gezag, van willekeur. In het klassieke Athene en Rome, tijdens de Franse revolutie en bij de stichting van de Verenigde Staten stond burgerschap wel voor zo’n kritisch burgerschap. Het draaide daarbij om zelfbestuur. De kernvraag was telkens: is de burger blij met het gezag, is de macht in juiste handen, hebben we de goede mensen aan het roer, willen we dat het een andere kant op gaat? De status van burger was een bescherming tegen de willekeur van de heersers of dat nu vechtlustige koningen waren zoals in het oude Griekenland, ontspoorde Senaatsleden in Rome of – bij ons - de corrupte schepenen in Amsterdam. De burgers beriepen zich op de wet, die zei dat ze vrij waren en dat de overheid geen geintjes met ze uit mocht halen.

Kritiek in plaats van normen en waarden

Kritiek is de kern van burgerschap, niet normen en waarden. Ons allerhoogste goed is onze vrijheid. Om vrijheid zinvol vorm te kunnen geven, moeten we leren om ons te bevrijden van willekeurige machten, zo goed en zo kwaad als het gaat, met alle winst en de tegenslagen die erbij horen. Dat vergt aan de ene kant inzicht. Je moet weten wie er officieel en inofficieel aan de touwtjes trekken. Aan de andere kant is techniek nodig. Je moet weten op welke manier je jouw zorgen kunt verwoorden zodat er naar je geluisterd wordt, je moet doorhebben hoe je daar anderen succesvol mee lastigvalt. Beide onderdelen van burgerschap vallen te leren, niet van de ene op de andere dag, maar het zijn controleerbare vaardigheden.

Inzicht: macht snappen

Daarbij moet je wel goed kijken waar dat burgerschap op gericht moet zijn. Een paar honderd jaar geleden streden individuen die vrij wilden zijn tegen koningen of hertogen of prinsen, later tegen grote fabrikanten en daarna weer tegen de paus en tegen de ouderlingen. Tegenwoordig moet je je kunnen verweren tegen de fatsoensrakkers die willen dat je op straat Nederlands praat én tegen de MTV-producenten die willen dat je op school hun mislukte Engels gebruikt. Je moet op je hoede zijn voor ambtenaren die niet op inspraak zitten te wachten en voor spijkerbroekfabrikanten die je met de belofte van inspraak van je spaargeld willen ontdoen.

Het is dus niet meer het absoluut gezag van de koning of het religieus gezag van de kerk maar een tamelijk diffuus mengsel van macht waartoe je je moet verhouden. Het gevaar dreigt dat het debat over burgerschap op school een allang gestreden oorlog voert. Want burgerschap is meer dan stemmen of een brief schrijven naar de krant. Burgerschap is zien waar beslissingen vallen en je afvragen of je het eens bent met die beslissingen. En veel van die besluiten die het leven van scholieren raken, vallen in het hoofdkantoor van Google, van Levi's, van Rupert Murdoch, van de schoolboeken uitgevers. Het is vaak niet de minister van Onderwijs zelf, maar het zijn de vele duizenden beleidsambtenaren onder hem of haar die de beslissingen voorbereiden. Alle maten en scores die voorbereid worden, van Cito-toetsen tot de definities van ADHD, die meebepalen of een aankomende burger als geslaagd geldt, hebben invloed op het leven van scholieren. De gemeenteraad, de Tweede Kamer en het Europees parlement zijn maar de eindfase in al die processen, soms een applaus- en soms een protestmachine, maar lang niet altijd het gezaghebbende orgaan dat het verschil maakt. Burgerschap is op de eerst plaats macht snappen en op de tweede plaats weten hoe je die macht moet aanspreken.

Techniek: macht aanspreken

Het is de kunst om de macht zo te bevragen dat je serieus genomen wordt. Dus niet gillen en slaan als het je niet bevalt, maar een argument formuleren. En wanneer je je zin niet krijgt, gelijkgestemden vinden zodat je stem luider klinkt. En wanneer je dan nog je zin niet krijgt nadenken of je kunt leven met de tegenslag, en als het antwoord nee is, nog meer gelijkgestemden zoeken. Veel van de kennis die daarvoor nodig is wordt impliciet overgedragen; je kunt iemand niet opdragen om in slaap te vallen of om spontaan te zijn; je kunt iemand ook niet voorschrijven kritisch te zijn. In zijn recente rapport over burgerschap in het onderwijs benoemt de Onderwijsraad dat terecht.

Je moet de kunst van het onderhandelen en formuleren afkijken, de trucjes van het debat internaliseren, maar vooral langzaam maar zeker zelfvertrouwen opbouwen dat je mening er toe doet en dat je weet dat je die aan anderen kunt uitleggen.

Burgerschap als schoolvak?

Maar die impliciete overdracht is geen rechtvaardiging om burgerschap de status van vak te onthouden. Nederlands leer je vooral thuis en op het plein, toch schroomt niemand om het als vak te geven en te toetsen. Datzelfde geldt voor democratische kennis en vaardigheden. De Onderwijsraad wil daar niet aan, men veronderstelt dat tijdens de les Frans ook wat burgerschap overgedragen wordt - alsof tijdens die les Frans dan ook meteen even wat gegymd kan worden. Als men serieus is over burgerschap, dan is het tijd maatschappijleer door burgerschap te vervangen en wanneer dat niet kan, de kunst van de kritiek te onderwijzen én te toetsen tijdens het vak maatschappijleer en burgerschap. Juist de finesses van het onderhandelen of het doorzien van machtsvorming zijn vaardigheden die de kinderen van succesvolle ouders scheiden van de kinderen van niet succesvolle ouders; wie echte emancipatie mogelijk wil maken stelt burgerschap verplicht.

Menno Hurenkamp is socioloog aan de Universiteit van Amsterdam. Hij doet onderzoek naar 'lichte gemeenschappen'; nieuwe, kortstondige verbintenissen die ontstaan tussen Nederlanders. 

Dit artikel is 3190 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (2)

  1. Misschien moeten leerlingen vooral de ruimte krijgen om de onvrijheid aan te vechten waar ze zelf het slachtoffer van zijn: een leerplicht, die ze dwingt om vakken van vroeger te leren op de manier van vroeger. Iedere 15-jarige zou de keuze moeten kunnen maken voor anders leren: goed worden in de thuistaal (ik heb een student die na zijn vlucht uit Afghanistan goed Hindi leerde spreken, maar dat weer verleerde omdat er wel frans en duits in het pakket zat, maar niet de talen die hem bijzonder en waardevol maken), leren op een werkplek, leren van computers (www.wereldschool.nl bestaat allang, maar als je in Nederland woont mag je er geen vakken volgen).
    In een systeem dat per definitie een systeem is waarin leerlingen relatief onmachtig zijn kan je nooit leren hoe je je tegen macht verzet.

    Dit is geen pleidooi voor het afschaffen van het recht op onderwijs, maar wel van de plicht daartoe.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.