De publieke verguizing van het welzijnswerk is al enige tijd tot stilstand gekomen. Dat is lange tijd anders geweest. We moeten ver teruggaan in de tijd om eenzelfde aandacht en waardering te vinden. De oplevende belangstelling voor welzijnswerk is zonder twijfel mede ingegeven door de hoop op welzijnswerkers die een preventieve functie vervullen, waardoor kostbare medische en andere zorg mogelijk voorkomen, verminderd en uitgesteld kunnen worden. Deze wens is natuurlijk in belangrijke mate de vader van de gedachte, maar zonder grond is deze overtuiging zeker niet.
Het welzijnsveld is een lappendeken van grote, kleine, formele en informele organisaties
Alleen: kijk naar het welzijnsveld vandaag de dag. Het is een lappendeken van grote, kleine, formele en informele organisaties die met subsidies, opdrachten, potjes, fondsen en donaties in de lucht gehouden wordt. Kan dit gefragmenteerde veld werkelijk aan alle verwachtingen voldoen? Is de teruggekeerde liefde voor het welzijnswerk echte liefde of hopen financiers er vooral kosten mee te besparen, en wat verstaan gemeenten en aanbieders nu eigenlijk onder welzijnswerk?
Rotterdam, Den Haag en Utrecht
We stelden deze vragen aan Rotterdamse, Haagse en Utrechtse opdrachtgevers (lees: gemeenten) én aan Incluzio, een van de grootste welzijnsaanbieders in ons land. We kozen voor deze gemeenten vanwege de forse maatschappelijke opgaven die daar liggen. We spraken met hen over actuele ontwikkelingen in en rond het welzijnswerk, de kern van het werk én over de samenwerking tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers.
In Den Haag spraken we met Renate Heuseveldt, bureau Stadsdelen & Wijken, en Maaike Patist, directeur Stadsdelen & Wijken. In Utrecht met wethouder Linda Voortman, onder andere van Werk & Inkomen en Wmo & Welzijn, en Hans Uneken, directeur Maatschappelijke Ontwikkeling. In Rotterdam met Yvonne van Duijnhoven, directeur Publieke Gezondheid en Welzijn, Hugo van der Leek, teammanager Wijken, Welzijn en Informele Zorg, en Lamiaê Salhi, teammanager Wijken, Welzijn en Jeugdwerk. Bij Incluzio spraken we met algemeen directeur Roxana Asmus.
Sociaal werk of welzijnswerk?In dit artikel spreken we opnieuw over ‘welzijnswerk’ ‒ voor ons verrassend, want we startten deze artikelenreeks in Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken met een zoektocht naar de stand van zaken in het ‘sociaal werk’. In Nederland is de benaming ‘sociaal werk’ tussen 2010-2015 gaandeweg ingeburgerd geraakt bij brancheverenigingen en opleidingsinstituten (hogescholen en roc’s) voor het welzijnswerk in al zijn verschijningsvormen. Denk aan het werk in wijken, maar ook in ziekenhuizen, scholen, in de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg en de maatschappelijke opvang. Bij gemeenten, merkten wij, is de term ‘sociaal werk’ nooit echt geland. Gemeenten blijven over ‘welzijnswerk’ spreken als ze verschillende vormen van wijkwerk bedoelen, zoals jongerenwerk, opbouwwerk, speeltuinwerk, ouderenwerk en (coördinatie van het) vrijwilligerswerk. Over dit type werk gaat het in dit artikel, zowel over het formele als over het informele wijkgerichte welzijnswerk. |
Onrust over ravijnjaar
We gingen in gesprek over een viertal ontwikkelingen die zich in het sociaal domein aftekenen.
De eerste betreft de onrust over het financiële ‘ravijnjaar’ in 2026 waarover gemeenten en de VNG al enige tijd onderhandelen met het Rijk. De rijksbudgetten voor het sociaal domein sluiten in veel gemeenten niet meer aan bij de ontwikkeling van de ondersteuningsvragen en behoeften van bewoners.
Gemeenten kondigen nu al bezuinigingen aan op vrijwilligersorganisaties en maatschappelijke initiatieven
Deze rijksbudgetten voor het sociaal domein in het Gemeentefonds nemen de komende jaren verder af. Een aantal reparaties bij de Voorjaarsnota 2025 die door het demissionaire kabinet zijn aangekondigd, wenden het ravijnjaar niet af maar schuiven het door naar 2028. Niettemin kondigen gemeenten nu al aan over te gaan tot sluiting van voorzieningen en tot bezuinigingen op vrijwilligersorganisaties en maatschappelijke initiatieven. Er zijn voorlopig signalen dat de budgetten voor het sociaal domein de komende jaren afnemen, en dat is altijd een risico voor de financiering van het welzijnswerk.
Parallelle wereld van informeel welzijn
De tweede ontwikkeling is een toenemende organisatiekracht van bewoners. Dit informele welzijnswerk heeft de laatste jaren aan omvang én reikwijdte gewonnen. Dan hebben we het niet over een eenmalig initiatief zoals de jaarlijkse buurtborrel, een schoonmaakactie of het aanleggen van geveltuintjes, hoe waardevol die initiatieven ook zijn. We bedoelen in de wijk geworteld maatschappelijk initiatief met een rechtsvorm, professionele en vrijwillige inzet, meerjarige planvorming, een begroting en een dekkingsplan.
Informeel welzijnswerk laat zien dat het anders moet: radicaler, vraag- en oplossingsgerichter, eenvoudiger, preventiever en goedkoper
Dit informele, licht geïnstitutionaliseerde welzijnswerk is in de gaten gesprongen die zijn gevallen door de bezuinigingen op het formele welzijnswerk. En die bezuinigingen gaan terug tot de jaren tachtig van de vorige eeuw. Het informele welzijnswerk is ook een reactie op de bureaucratie en de verkokerde dienstverlening voor bewoners. Informele welzijnsorganisaties weten inwoners te bereiken die het vertrouwen in sterk geïnstitutionaliseerde gemeentelijke instanties en zorg- en welzijnsinstanties opgegeven hebben. Deze ontwikkeling zien we ook in Engeland en Vlaanderen.
Het informele welzijnswerk laat ook zien dat het anders kan en moet: radicaler, vraag- en oplossingsgerichter, eenvoudiger, preventiever en bijna altijd goedkoper. Dit informele welzijnswerk biedt ontmoetingsactiviteiten en aanschuifmaaltijden in de wijk, hulp bij schulden, organiseert wijkveiligheidsactiviteiten, enzovoort. Gemeenten waarderen dit maatschappelijk initiatief ook, maar weten zich er nog niet altijd duurzaam toe te verhouden.
Informele welzijnsorganisatiesInformele welzijnsorganisaties hebben een hybride dekkingsplan met (lokale) subsidies, fondsgeld, giften, donaties en eigen inkomsten uit bijvoorbeeld verhuur. De organisaties beschikken over een juridische entiteit en werken met professionals en vrijwilligers in wijken en buurten waar zij geworteld zijn. Daarin verschillen ze niet van formele welzijnsorganisaties, wél in grootte en financiële bestaanszekerheid. Ze zijn als ‘klein en financieel kwetsbaar’ te typeren, afgezet tegen de grotere formele organisaties die de laatste decennia in omvang zijn toegenomen. Denk aan de Tintengroep, actief in het noorden van het land, DOCK in de Randstad (onder andere Rotterdam, Amsterdam en Utrecht) en Incluzio, werkzaam in bijna het hele land. Nog twee belangrijke verschillen: de dienstverlening van informele organisaties is niet geïndiceerd én ze worden niet afgerekend op te behalen Key Performance Indicatoren (KPI’s). Informele organisaties maken deel uit van het maatschappelijk initiatief, net zoals projecten van kleinere bewonersinitiatieven. |
Belang continuïteit voor institutioneel welzijnsveld
De derde ontwikkeling die we zien, is dat de waardering voor het institutioneel verankerde welzijnswerk óók toeneemt. De gemeenten die we spraken, doen dan ook hun uiterste best om in deze tijd van teruglopende rijksbudgetten het formele welzijnswerk minimaal op de huidige financiële sterkte te behouden. Volgens onze gesprekspartners blijkt hun waardering uit de langlopende contracten die zij met aanbieders afsluiten. In Utrecht is altijd al gekozen voor langdurige financiering van het welzijnswerk.
Zorgaanbieders ontdekken wijk- en gemeenschapsgericht werken en herdefiniëren zich in termen van welzijnstaken
Tegelijkertijd ontstaat daarmee een spanningsveld. Want hoe kunnen gemeenten in tijden van financiële krapte zowel het formele als het informele welzijnswerk versterken? Deze versterkingen zijn hard nodig. Zo rekende Cigarbox Impact Advisory nog recent voor dat de huidige investeringen in welzijnswerk niet in verhouding staan tot de maatschappelijke opgaven in wijken.
Anders organiseren van zorg
Voorgaande ontwikkelingen vallen samen met een vierde. Dit betreft het maatschappelijk debat over het anders organiseren van zorg; urgent vanwege de sterk oplopende zorgkosten. Dit leidt ertoe dat zorgaanbieders het wijk- en gemeenschapsgericht werken ontdekken en zich herdefiniëren in termen van welzijnstaken. Het Integraal Zorgakkoord (IZA) wordt niet voor niets uitgebreid met een Aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord (AZWa). Het welzijnswerk wordt niet alleen een belangrijke preventieve functie toegedicht; het wordt ook geacht een goedkoper alternatief te zijn voor te sterk gemedicaliseerde ondersteuningsvragen.
Op 3 juli 2025 tekende de VNG het onderhandelingsakkoord AZWa. Gemeenten spelen hierin een cruciale rol en zijn daarom sinds 2022 partner bij het IZA. In beleidsjargon gaat het dan ‘om de beweging van zorg naar het voorliggend veld’ en om ‘preventie’. Met het AZWa wil het demissionaire kabinet de beweging van zorg naar gezondheid versnellen; het welzijnswerk is daarbij een relevante speler in de wijken.
Gemeenten ontvangen eindelijk vanuit de zorg extra middelen voor welzijn en basisvoorzieningen
Over dit AZWa-akkoord, aanvullend op het IZA, is lang onderhandeld met landelijke zorg- en welzijnskoepels en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).[1] Want ondanks de omarming van de beweging naar het voorliggend veld door IZA-partners, haalde vooral de (ziekenhuis)zorg tot nu toe het grootste deel van de IZA-transformatiegelden binnen.[2] Deze budgetten werden aangewend voor de optimalisering van interne werkprocessen en het werken in de wijken met eigen professionals. Het in wijken gewortelde welzijnswerk had wat betreft de uitvoering het nakijken en werd afgescheept met de rol van kennisleverancier bij mentale gezondheidsnetwerken, preventieketens en dergelijke. Ofwel: weinig geld kwam er voor hen bij voor uitvoeringstaken.
Met het AZWa verandert dat. Er zijn nu afspraken gemaakt over de overheveling van middelen naar welzijn. Gemeenten ontvangen eindelijk vanuit de zorg extra middelen voor welzijn en basisvoorzieningen. Roxana Asmus, algemeen directeur van Incluzio, zegt er het volgende over: ‘Ik vind niet dat extra financiering de oplossing is voor álle problemen, want schaarste zorgt ook voor creativiteit en oplossingen. Maar ik vind wel dat er voor de rol van het sociaal werk, ook om het medisch domein betaalbaar te houden, meer middelen naar de voorkant moeten.’
Kern van welzijnswerk
De kracht en de kern van het welzijnswerk is het directe contact met inwoners bij het dagelijks leven en hun vragen ‒ daarover waren alle gesprekspartners het eens. Welzijnswerkers activeren bewoners, verruimen hun wereld, faciliteren bewonersinitiatief en zijn een verbindende speler in het wijknetwerk. Het ongelijk investeren in gelijke kansen is een uitgangspunt voor de capaciteitsinzet in de drie gemeenten. Er wordt goed gekeken naar wat een gebied of stadsdeel nodig heeft op basis van sociale indicatoren. Drie groepen staan in het werk centraal: jongeren, ouderen en in het algemeen groepen die een beroep moeten doen op sociale voorzieningen.
Den Haag en Rotterdam kiezen ervoor om gemeenteambtenaren als vooruitgeschoven post in wijken te stationeren
Ook is samenlevingsopbouw of community development terug van weggeweest in de gemeenten. We zien een sterke opkomst van eerstelijnsprofessionals met het profiel van gemeenschapsondersteuner en -bouwer. Steeds minder vaak zijn deze professionals als ‘opbouwwerker’ werkzaam binnen grote welzijnsorganisaties. Den Haag en Rotterdam kiezen ervoor om gemeenteambtenaren als vooruitgeschoven post in wijken te stationeren. Deze ambtenaren zijn intermediairs tussen het systeem en de wijken. Zij beschikken over kennis van de complexe, niet altijd overzichtelijke lokale overheid en proberen door aanspreekbaar te zijn het vertrouwen in de overheid te herstellen.
In Rotterdam is na het opheffen van de deelgemeenten in 2014 gekozen voor een gebiedsorganisatie met ambtenaren die in de wijken werken. Ook in Den Haag zijn ambtenaren als community builders actief in de wijken. Het hedendaagse opbouwwerk behartigt op veel plaatsen zowel de belangen van bewoners als die van de overheid. In Utrecht daarentegen zijn de klassieke opbouwwerkers nooit weggeweest en zijn zij de ‘sociaal makelaars’ bij welzijnsaanbieder DOCK.
Nieuw elan
Onze gesprekspartners spreken zonder uitzondering hun waardering uit voor het gevestigde geïnstitutionaliseerde welzijnswerk. Volgens hen is er sprake van nieuw elan. Maar zoals gezegd, is het telkens weer een klus om de budgetten op hetzelfde peil te houden als het jaar ervoor, laat staan te verhogen. Het feit dat het wijkwelzijnswerk geen ‘harde’ wettelijke taak is, maakt het speelveld ongelijk vergeleken met jeugdhulp, Wmo en de langdurige zorg. Deze verschillende wetten zijn ook vaak de oorzaak van verkokerd opdracht geven door gemeenten.
‘In gemeente Hollands Kroon is voor bewoners van nul tot honderd jaar één toegang tot ondersteuning’
Maar soms gaat het anders. Roxana Asmus, algemeen directeur van Incluzio: ‘Gemeente Hollands Kroon blijft een fantastisch voorbeeld. Daar is voor bewoners van nul tot honderd jaar één toegang tot ondersteuning. Dat is voor de inwoners erg overzichtelijk. In de meeste gemeenten is de ondersteuning voor jeugd en voor volwassenen opgeknipt.’
In de wijken van Hollands Kroon organiseert Incluzio algemeen toegankelijke én geïndiceerde ondersteuning met wijkpartners, dus welzijn en zorg zijn in één hand. Met als resultaat, zo betoogt Asmus, een afname van het aantal indicaties.
Continuïteit bieden
De gemeenten spreken niet alleen hun waardering uit voor het formele welzijnswerk, dat geldt ook voor het informele welzijnswerk. Den Haag en Rotterdam steunen dit meestal met eenjarige subsidies op thema’s zoals inclusie, integratie en armoede.[3] Utrecht ondersteunt informele welzijnsorganisaties en maatschappelijke initiatieven al langer met meerjarige financiering.
Onze gesprekspartners zien de meerwaarde van het informele welzijnswerk. Zij bereiken bewoners(groepen) die instanties mijden vanwege wantrouwen, de ervaren bureaucratie en de lokettenjungle. Juist met deze bewoners in contact komen, is een van de opgaven voor de komende jaren en geeft het maatschappelijk initiatief meer positie in het welzijnsveld.
Het huidige inkoopsysteem houdt de grote welzijnsorganisaties stabiel en de maatschappelijke initiatieven kwetsbaar
De gemeenten onderkennen ook het belang van een gelijkwaardiger positie voor de informele spelers naast het formele welzijnswerk. Samenwerking tussen die twee is belangrijk om er voor álle bewoners te kunnen zijn. Het besef neemt in de drie gemeenten toe dat óók informele organisaties gebaat zijn bij continuïteit om hun reikwijdte te vergroten.[4] Rotterdam stimuleert de samenwerking tussen informele en formele organisaties in de wijken met een prikkel in de welzijnsopdracht. Daar is 10 procent van het gegunde gebiedsbudget voor welzijn (circa 38 miljoen voor de veertien gebieden) geoormerkt voor samenwerking met informele organisaties in de wijken.
Samenwerking formeel en informeelHet Vadercentrum Adam in de Haagse wijk Laakkwartier is een voorbeeld van de samenwerking tussen formeel en informeel welzijnswerk. Het centrum is uitgegroeid tot een gevestigd ankerpunt in de wijk. Vergelijkbaar zijn Zorgvrijstaat in Rotterdam en Al Amal in Utrecht. Deze plekken zijn van grote betekenis voor de gemeenschapsversterking voor en door bewoners. Het formele welzijnswerk investeert in deze organisaties. Hoewel Rotterdam en Den Haag zowel het formele als het informele welzijnswerk aan de borst drukken, zijn de budgetten met een langere looptijd slecht toegankelijk voor kleinere spelers, als gevolg van aanbestedingseisen als omzet, schaalgrootte en kwaliteit. Hierdoor blijven informele welzijnsorganisaties bedrijfsmatig kwetsbaar. Het huidige inkoopsysteem houdt de grote welzijnsorganisaties stabiel en de maatschappelijke initiatieven kwetsbaar. Een doorgroei naar een duurzame onderneming die kan bouwen en innoveren, is helaas vaak voor veel informele welzijnsorganisaties ingewikkeld. |
Effect formuleren en ‘bewijzen’
De visie op het opdrachtgever- en opdrachtnemerschap is in de drie gemeenten en bij de aanbieder nagenoeg overeenkomstig. Continuïteit is niet alleen belangrijk in relatie tot inwoners maar ook in relatie tot elkaar, vinden onze gesprekspartners. Meerjarige financiering is dan ook een voorwaarde om effect door het welzijnswerk te realiseren.
In het sociaal domein zijn bijna nooit causale relaties te leggen tussen (beleids)interventies en uitkomsten ervan
Verder is men positief over het werken in partnerschap boven een top-down aangestuurde relatie. Want partnerschap ‒ binnen de grenzen van ieders rol en verantwoordelijkheid ‒ is de beste weg naar het benutten van elkaars kennis bij het bepalen van opgaven, resultaten én reikwijdte. Want in het sociaal domein zijn immers bijna nooit causale relaties te leggen tussen een (beleids)interventie en de uitkomsten ervan, omdat vele factoren verstorend werken en effecten vaak lang op zich laten wachten. Wenselijke resultaten zijn bijna nooit toe te schrijven aan één actor in het sociaal domein.
Wél is het belangrijk dat welzijnsinstellingen hun meerwaarde op overtuigende wijze kunnen beargumenteren en onderbouwen. Dat kan met cijfers, én met casuïstiek en verhalen. In Den Haag en Utrecht gaan de gemeenten op werkbezoek bij het welzijnswerk, en aanbieders gaan in gesprek met de gemeenteraad over de reikwijdte en opbrengsten van hun werk. Dit illustreert wellicht een ontwikkeling dat kwalitatieve bewijsvoering, mét benutting van expert- en ervaringskennis, gebruikelijker aan het worden is.
En nu?
Maar wat betekent het voorgaande voor de toekomst van het lokale welzijnswerk? Gaan zorgpartijen het welzijnswerk verdringen met eigen medewerkers, of gaan zorgpartijen en zorgverzekeraars het welzijnswerk structureel financieel versterken? Dat zou zeker moeten voor al die inwoners die door de huisarts onnodig naar het medisch domein verwezen worden (vaak valt hier het getal 30 procent) bij wie sprake is van sociale problematiek. Welzijnspartijen moesten het, ondanks de hoge verwachtingen, tot nu toe binnen de akkoorden met incidenteel geld doen.
Het is voor de welzijnssector vechten tegen de bierkaai, omdat middelen grotendeels toekomen aan de zorg
Wanneer de leden van de VNG instemmen met het onderhandelingsakkoord AZWa, ontstaat er een nieuwe situatie die meer duurzame kansen biedt. Ook zou een ministerie van Welzijn, Zorg en Volksgezondheid helpen. Een nieuwe naam in deze volgorde – eerst welzijn, dan zorg. Dat zou recht doen aan de urgentie van ‘de beweging naar het voorliggend veld’ en ‘het versterken van de sociale basis’. Juist omdat er steeds meer bewijs is dat met investeringen in het welzijnswerk veel ellende voorkomen, verzacht en verminderd kan worden.
Tot op heden is het voor de welzijnssector vechten tegen de bierkaai, omdat de middelen grotendeels toekomen aan de zorg, de sector met de sterkste positie en lobby. De budgetten voor welzijn moeten binnen de landelijke akkoorden én binnen de gemeentelijke begrotingen telkens opnieuw bevochten worden. Een wettelijke basis voor het wijkwelzijnswerk is dan ook, volgens de meesten van onze gesprekspartners, de ontbrekende bouwsteen voor een krachtig wijkwelzijnsfundament.
Radboud Engbersen is expert sociale basis bij Movisie en Annemarieke van Egeraat is directeur van Warm Rotterdam.
Noten:
1. Op 6 oktober 2025 legde het VNG-bestuur het onderhandelaarsakkoord Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWa) en het onderhandelaarsakkoord Hoofdlijnenakkoord Ouderenzorg (HLO) als totaalpakket voor aan de leden via een schriftelijke ledenraadpleging.
2. Reden is ook dat zij al op weg waren met aanvragen voordat het IZA er was. Ook hebben ziekenhuizen een schaalvoordeel en meer slag- en organisatiekracht t.o.v. de eerste lijn en het sociaal domein. Inmiddels neemt het aantal aanvragen voor het sociaal domein toe.
3. De gemeente Utrecht werkt al langer met meerjarige subsidies voor maatschappelijk initiatief (zoals Vrijwilligersinzet voor elkaar, Sociale prestatie en Dagondersteuning). De gemeente Rotterdam financiert informele wijkpartijen die bijdragen aan het bestrijden van armoede met een armoedesubsidieregeling vanaf 2024 voor maximaal twee jaar.
4. De afgelopen jaren is door de gemeente Utrecht en Rotterdam gekozen voor welzijnsopdrachten met een looptijd van tien jaar inclusief optiejaren voor verlenging. In Den Haag staat men ten tijde van het schrijven van dit artikel nog voor de keus, maar een langdurige opdracht, ambtelijk en bestuurlijk, heeft de voorkeur.
Foto: Centre for Aging Better via Pexels.com