Meritocratie demotiveert vmbo-leerlingen

Ongelijkheid gaat over meer dan sociaaleconomische posities, het gaat ook om de beleving. De vroege selectie in het onderwijs en de negatieve reputatie van het vmbo als ‘afvoerputje’ versterken de beleefde ongelijkheid in onze samenleving.

Recent concludeerde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) op basis van een survey dat ‘Nederland in de perceptie van de bevolking een relatief egalitair land [is]’ (2014: 12). Een meerderheid plaatst zich in het midden van de ‘maatschappelijke ladder’, slechts een minderheid ziet wrijving tussen sociale categorieën, zoals tussen armen en rijken en laag- en hoogopgeleiden. Wat het SCP-onderzoek niet of nauwelijks vertelt, is hoe mensen ongelijkheid op zichzelf betrekken.

Onderwijs is goede graadmeter voor beleefde ongelijkheid

Inzicht in beleefde ongelijkheid is om verschillende redenen echter wel belangrijk. Ten eerste hangt de vraag of ongelijkheid moet worden verminderd niet alleen af van feitelijke verschillen in inkomen, vermogen, gezondheid en welzijn, maar ook met de mate waarin en waarom mensen ongelijkheid rechtvaardig of juist onrechtvaardig vinden. Ten tweede is beleefde ongelijkheid mogelijk een van de mechanismen die feitelijke ongelijkheid bestendigen of verergeren.

Voor onderzoek naar beleefde ongelijkheid is onderwijs uiterst geschikt, omdat het enerzijds een ‘gelijkmaker’ is en anderzijds scheidslijnen reproduceert. Ongelijkheid is expliciet waar leerlingen op basis van hun cognitieve vermogens worden ingedeeld in ‘lagere’ en ‘hogere’ niveaus. Dat heeft niet alleen gevolgen voor toekomstig onderwijs, beroepsperspectieven en latere inkomen, maar ook voor de waardering die zij vanuit de samenleving krijgen.

Op basis van kwalitatief onderzoek onder 177 leerlingen in het voortgezet onderwijs - vmbo, havo en vwo - hebben we gekeken in hoeverre schoolgaande jongeren een sociale hiërarchie in de samenleving construeren en hoe ze dat op hun eigen sociale positie betrekken. De respondenten hebben we geworven op een scholengemeenschap, zonder vmbo-t, met verschillende locaties in Rotterdam en omstreken. De responsgroep bestond uit 96 vmbo-leerlingen, 41 havo-leerlingen en 40 vwo-leerlingen.

Meer dan helft van de leerlingen deelt samenleving hiërarchisch in

Voor ons onderzoek hebben we de Visuele Identificatie Methode (VIM) gebruikt. We vroegen leerlingen om 23 foto’s van sociale situaties in een cirkel te leggen, waarbij ze zelf mochten weten hoe ze dat deden. De eerste vraag in onze analyse was of de leerlingen uit zichzelf een sociale hiërarchie construeren. Een hiërarchische indeling is te beschouwen als een indicatie dat leerlingen verschillen niet slechts als verschillend interpreteren, maar ook als ongelijkwaardigheid van sociale posities, waarbij ‘hoger’ meer waardering krijgt.

Veertig procent van de leerlingen uit ons onderzoek maakt geen hiërarchische indeling, maar een indeling in gelijkwaardig lijkende categorieën: anders, verschillend, maar niet hoger of lager ten opzichte van elkaar.

Zestig procent van de leerlingen maakt wel een hiërarchische ordening. Deze indeling impliceert dat ‘hoger’ beter is, en het gebruik van woorden zoals ‘hoog/hoger’ en ‘laag/lager’, ‘rijk(er)’ en ‘arm(er)’, ‘belangrijk(er)’ en ‘minder belangrijk’ en ‘elite’ ondersteunt die interpretatie.

De leerlingen bleken een overeenstemmend beeld te hebben van de ‘onderkant’ en de ‘bovenkant’: de foto van de drugsgebruiker belandde meestal aan de onderkant (en soms buiten de cirkel om aan te geven dat hij ‘buiten de samenleving’ staat) en de foto van de zakenman die uit een vliegtuig stapt, kwam vaak bovenaan te liggen. Bij de constructie van sociale hiërarchie komt steevast een aantal dimensies van ongelijkheid terug: salaris/inkomen, opleidingsniveau en status.

Beoordeling van ongelijkheid rust op meritocratisch ideaal

Bij het beoordelen van ongelijkheid grijpen mensen onder meer terug op breed in de samenleving breed gedeelde ideeën en opvattingen (culturele repertoires). In de ordeningen en gesprekken met de leerlingen zien we vooral het meritocratisch ideaal terug. Tegelijkertijd zijn er ook leerlingen die de sociaaleconomische positie van mensen juist ontkoppelen van hun status in de samenleving. Dat kunnen we begrijpen als hún oplossing voor de pijnlijke constatering dat ongelijkheid op grond van sociaaleconomische status samengaat met ongelijkwaardigheid.

Bij enkele vmbo-leerlingen is er een zekere vijandigheid naar boven toe te bespeuren, wat verklaard kan worden door de beleefde ongelijkheid te zien als een samenspel tussen het verinnerlijken en reproduceren van culturele repertoires in combinatie met de eigen – relatief ongunstige – positie.

Mantra van meritocratie kan leerlingen demotiveren

Als we ervan uitgaan dat een hiërarchische ordening voor vmbo-leerlingen confronterender of pijnlijker is dan voor vwo-leerlingen, omdat de eersten zich daarmee ‘onderaan’ plaatsen, zou je verwachten dat de eersten minder vaak een hiërarchische indeling maken dan de laatsten. We zien inderdaad een verschil: bijna de helft van de vmboleerlingen - 47 procent - maakt geen hiërarchische indeling, tegenover 34 en 28 procent van de havo- en vwo-leerlingen respectievelijk.

Dat kleine verschil kan geïnterpreteerd worden als het gevolg van ‘selectieve waarneming’: de dingen om je heen op zo’n manier waarnemen dat je er het meest profijt van hebt, in dit geval ten dienste van het gevoel van eigenwaarde. Vmbo-leerlingen zouden minder vaak een hiërarchische ordening maken omdat daaruit hun ‘inferieure’ positie blijkt - lage opleiding, minder kansen op een hoog inkomen of posities met macht - en dat niet bijdraagt aan hun gevoel van eigenwaarde. Dat de helft van de vmbo-leerlingen de foto’s desondanks wel hiërarchisch ordent, suggereert dat het idee van een maatschappelijke hiërarchie in onze samenleving dominant is.

De mantra van meritocratie benadrukt dat elke Nederlander gelijke kansen heeft om succesvol te worden, mits hij of zij de juiste capaciteiten heeft, en dat wie niet sociaal stijgt ‘terecht’ achterblijft. In de schoolcontext kan dat betekenen dat leerlingen gedemotiveerd raken. De vroege selectie naar onderwijsniveaus en de negatieve reputatie van het vmbo als ‘afvoerputje’ dragen immers bij aan een collectief gevoel van ‘academic futility’ - het idee dat het volgen van een opleiding zinloos is - en versterkt de beleefde ongelijkheid in onze samenleving.

Lenie van den Bulk is socioloog en is onderzoeker bij het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst. Gwen van Eijk is criminoloog en stadssocioloog en onderzoeker aan de afdeling Criminologie van de Universiteit Leiden.

Dit artikel is een ingekorte en bewerkte versie van 'Als je onderaan staat, dan kun je stijgen', beleefde ongelijkheid onder leerlingen in het voortgezet onderwijs, de bijdrage van beide auteurs aan de bundel ‘Voorbij de hype: naar verklaringen van ongelijkheid in Nederland’, Sociologie 2015 (3/4).

Foto: kaetidh (Flickr Creative Commons)