Ontwikkelaars moeten zich weerstand tegen nieuwe technologie aantrekken

De introductie van nieuwe technologieën in de samenleving roept niet zelden weerstand op. Een van de lessen die overheden hieruit getrokken hebben is dat burgers en ngo’s eerder betrokken moeten worden. Maar dan moet er ook bij de technologie-ontwikkelaars iets veranderen.

In reactie op de protesten tegen technologische vernieuwingen aan het einde van de vorige eeuw organiseerden overheden en technologie-ontwikkelaars maatschappelijke debatten om met burgers en non-gouvernementele organisaties in gesprek te raken. Deze debatten hebben destijds niet tot de gehoopte maatschappelijke acceptatie geleid. Om eventuele maatschappelijke weerstand te voorkomen, worden burgers en ngo’s nu uitgenodigd om al in een vroeg stadium van nieuw opkomende technologieën, dus wanneer er nog veel onzekerheden en onvoorspelbaarheden zijn, op te treden als nieuwe dialoogpartner van wetenschap en industrie. Dit is onder meer zichtbaar in het thema Responsible Research and Innovation in het onlangs gelanceerde Europese R&D kaderprogramma Horizon 2020.  De idee van dit pro-actieve innovatiebeleid is om al tijdens de technologie-ontwikkeling bezorgdheden en wensen uit de samenleving op het spoor te komen zodat hiermee rekening kan worden gehouden in de verdere besluitvoering. De laatste jaren is er volop geëxperimenteerd met vroegtijdige participatie van burgers en ngo’s. Rondom nanotechnologie bijvoorbeeld zijn er allerlei interactie-fora georganiseerd variërend van kleinschalige science cafés en burgerpanels tot grootschalige en meerjarige maatschappelijke dialogen.

De kansen voor maatschappelijk debat kunnen beter benut worden

De kansen voor een maatschappelijk debat moeten beter benut worden. In interactie-initiatieven wordt er doorgaans onvoldoende rekening mee gehouden dat over nieuw opkomende technologieën niet automatisch een uitwisseling van gedachten, wensen en bezorgdheden plaatsvindt. Het kenmerkende van nieuw opkomende technologieën is nu juist de combinatie van beloftes, bijvoorbeeld over beter voedsel of goedkopere gezondheidszorg, terwijl het tegelijkertijd onzeker is wat er daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. Waar je het met elkaar over moeten hebben, is niet altijd meteen duidelijk.

Toch wordt van burgers en ngo’s verwacht dat zij maatschappelijke wensen, bezorgdheden en behoeften kunnen herkennen en verwoorden zodat technologie-ontwikkelaars deze mee kunnen nemen (of niet). Welke burger of ngo meedoet, blijkt dan vervolgens van ondergeschikt belang te zijn, als er maar iemand meedoet namens ‘de maatschappij.'

Een positionering als ‘woordvoerder van de maatschappij’ roept problemen op, want wiens belangen worden nu precies gerepresenteerd? Bij nieuw opkomende technologieën knelt zo’n positionering des te meer vanwege de  vooronderstelling dat maatschappelijke zorgen en behoeften gegeven zijn en verwoord kunnen worden. Dit is echter niet het geval. Of en hoe een technologie zich verder ontwikkelt en tot welke maatschappelijke kwesties dat mogelijk leidt, hangt af van de keuzes en overwegingen die wetenschappers, industriëlen, beleidsmakers en subsidieverstrekkers maken gedurende een innovatietraject. Dit betekent dat maatschappelijke kwesties niet op voorhand gegeven zijn, maar juist continu onderzocht en gearticuleerd moeten worden in relatie tot nieuwe mogelijkheden en de te maken keuzes.

Technologie-ontwikkelaars moeten meer informatie delen

Waar het om gaat, is dat het identificeren en anticiperen op maatschappelijke kwesties van nieuwe, aanvankelijk nog onbepaalde technologie meer zou moeten zijn dan het organiseren van participatie van burgers en niet-gouvernementele organisaties alleen.

In de publieke, openbare sfeer van onze samenleving moet nieuwe technologie aan de orde komen. Dat houdt in dat technologie-ontwikkelaars meer dan nu bereid moeten zijn om informatie over hun lopende activiteiten, overwegingen en dilemma’s te delen. De infrastructuur voor zo’n uitbreiding van de publieke sfeer is er al.  In onze samenleving bieden media zoals kranten, TV, websites, Twitter, blogspots de mogelijkheid direct of indirect met elkaar in discussie te gaan (en te blijven) over kwesties die het samenleven betreffen. Om dit ook voor nieuw opkomende technologieën te kunnen doen, moet partijen wel het nodige leren. Bijvoorbeeld over hoe transparantie te verenigen met vertrouwelijkheid en intellectueel eigendom.

Milieuorganisatie Environmental Defense Fund (EDF) heeft samen met chemieconcern DuPont op basis van vertrouwelijke informatie een risicoprotocol ontworpen voor de productie van nanomaterialen. DuPont en EDF maakten dat protocol openbaar via een speciale website en een openbare videoconferentie. De deelnemers viel waardering, maar ook kritiek ten deel. Een coalitie van ngo’s schreef in een open brief dat het de samenwerking met de industrie per definitie afkeurt omdat het gevaar op de loer ligt dat de organisaties voor het karretje van industrie worden gespannen. Verder zou het ontwerpen van een risicoprotocol een tactiek zijn om de wettelijke regulering van nanomaterialen te vertragen. Zulke fricties zijn misschien lastig, en betrokkenen proberen ze soms te vermijden, maar ze verschaffen tegelijkertijd inzicht in wat er speelt, in de ontwikkeling van technologie en welke rollen en verantwoordelijkheden er als legitiem worden beschouwd.

Technologie-ontwikkelaars en potentiële eindgebruikers kunnen maatschappelijke kwesties van nieuw opkomende technologie ook onderzoeken via scenarioworkshops. Scenario’s kunnen laten zien hoe nieuwe technologieën de huidige normen, waarden en verantwoordelijkheden beïnvloeden en mogelijk veranderen. Deelnemers worden hierdoor in staat gesteld te verbeelden wat er voor hen op het spel staat, en kunnen problematische aspecten benoemen. Tijdens de workshops worden deelnemers gestimuleerd om te reageren op elkaars vooronderstellingen, verwachtingen en activiteiten. Voor tal van nieuw opkomende technologieën zijn dergelijke workshops inmiddels (door sociaal wetenschappers) georganiseerd.

Burgerparticipatie alleen is niet voldoende

Concluderend, in onze samenleving zijn er nu anders dan pakweg twintig jaar geleden meerdere mogelijkheden om nieuwe technologieën al in een vroeg stadium te bespreken. Dat stemt hoopvol. Echter, de uitdaging ligt niet bij het creëren van meer participatie van burgers en ngo’s; dat zou symbolische actie kunnen blijven. Het zou vooral moeten gaan om het identificeren van problematische situaties die de ontwikkeling van nieuw opkomende technologieën kunnen veroorzaken. Burgers en ngo’s kunnen hier aan bijdragen, maar het vergt evenzeer een actieve inzet van technologie-ontwikkelaars.

Lotte Krabbenborg werkt als postdoc onderzoeker aan de Radboud Universiteit, Institute for Science, Innovation and Society (ISIS) en IQ Healthcare. Zij promoveerde in november 2013 aan de Rijksuniversiteit Groningen op haar proefschrift: Involvement of Civil Society Actors in Nanotechnology: Creating Productive Spaces for Interaction.