Om met dat laatste te beginnen: toen Kamphuis tussen de twee wereldoorlogen het werkveld betrad, was maatschappelijk werk nog grotendeels een bezigheid voor vrouwen uit gegoede kringen (höhere Töchter) en met een sterk moraliserende inhoud. Vanaf het einde van de jaren veertig heeft Marie Kamphuis zich als geen ander ingespannen om dat werk te veranderen en een steviger fundament te geven: wetenschappelijker, minder moralistisch, met uitgebalanceerde gesprekstechnieken, gebaseerd op gelijkwaardigheid met de cliënt. Een van de hoogtepunten van de biografie is dan ook het verslag (in hoofdstuk 8) van de ontvangst die Kamphuis ten deel viel met haar uit de USA geïmporteerde methodiek, het social casework. Velen in het werkveld waren destijds nog van mening dat maatschappelijk werk diende om het evangelie te verspreiden. Toch zette die professionalisering zich door, om echter al begin jaren zeventig (tijdelijk?) te ontsporen in de roep om sociale actie enerzijds en eindeloos getherapeutiseer anderzijds. Een tweede hoogtepunt in de biografie is de beschrijving van de ergernis van Kamphuis over beide ontsporingen. Sociale actie vond ze prima, maar niet in plaats van methodiek en al dat genavelstaar in therapietjes vond ze ‘gefriemel in de marge’.
Zeker zo waardevol is de biografie echter vanwege het beeld dat ze geeft van de mens Kamphuis. Opgroeien bij een meestal afwezige vader en een moeder die meer gaf om haar tweelingzusje, het verlies van dat tweelingzusje op haar zeventiende, liefdadigheid van huis uit, een verbroken verloving, haar opleiding in Amsterdam bij het Centraal Instituut voor Christelijk Sociale Arbeid (CICSA, een van de voorlopers van de Hogeschool van Amsterdam), haar overstap van de gereformeerde kerk naar de hervormde omdat ze ‘geen lid wil zijn van een kerk die alleen maar antwoorden heeft’, het opzetten van de Academie voor Sociale en Culturele Arbeid (ASCA) in Groningen, de Amerikareizen, haar fascinaties voor vrouwen onder totalitaire regimes, haar voorliefde voor literatuur… Uit die (soms wel zeer) persoonlijke informatie komt een beeld naar voren van een vrouw met een missie en een groot uithoudingsvermogen, maar ook een die lang niet makkelijk was in de omgang. Of, zoals een nichtje het uitdrukte ‘een markante, pittige, eigenzinnige tante die we nooit hebben durven vragen of ze misschien lesbisch was. Ze had een mannelijke uitstraling die naarmate ze ouder werd, wel vrouwelijker en zachter werd.’ (p 371) Waarschijnlijk had het maatschappelijk werk zo’n vrouw nodig om uit de greep van de kerkelijke moraalridders te ontsnappen.
Aan details is te zien dat Eefje van Batenburg-Resoort geen professionele biografieënschrijfster is, maar een maatschappelijk werker die heel goed een pen kan vasthouden. Waarschijnlijk was er zo’n vrouw nodig om deze biografie van Marie Kamphuis te schrijven. Een geweldige prestatie.
Eefje van Batenburg-Resoort, ‘Grande dame van het social casework – Marie Kamphuis 1907-2004’ is uitgegeven bij SWP met ISBN 978-90-8850-450-1