De discussie over de tegenprestatie die bijstandsgerechtigden moeten gaan leveren voor hun uitkering richt zich tot dusver sterk op de ontbrekende relatie met arbeids re-integratie. In de huidige Wet Werk en Bijstand (WWB) is het hoofddoel dat uitkeringsgerechtigden in ruil voor een uitkering naar vermogen een nuttige bijdrage leveren aan de maatschappij. Het hervinden van de aansluiting met de arbeidsmarkt speelt officieel geen rol bij deze aanpak van ‘voor wat, hoort wat’. Scholing en begeleiding horen niet bij het pakket. Veel kritiek richt zich hierop.
Is het wel rechtvaardig om inactieve mensen onbetaald werk op te leggen als dit geheel los staat van een terugkeer op de arbeidsmarkt? Is het dan niet alleen maar bestraffend, en soms zelfs vernederend, om mensen in buurthuizen te laten klussen, de straten te laten reinigen etc. En verdringt dit onbetaalde werk niet het echte betaalde werk dat nu wordt wegbezuinigd? Dat zijn zeker urgente en terechte vragen aan gemeenten en staatsecretaris Klijnsma. Wat echter nog teveel buiten schot blijft is de zienswijze op maatschappelijk nut die uit de WWB spreekt. Is de tegenprestatie niet eigenlijk het verplichtende sluitstuk van de nieuwe beleidsmantra dat iedereen naar vermogen dient bij te dragen aan de samenleving?
Geen free riders in de samenleving
Gemeenten die al in de weer zijn met de tegenprestatie formuleren volgens een rapport van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid drie verwachte opbrengsten: meer draagvlak voor sociale zekerheid, minder sociaal isolement en een vergroting van de leefbaarheid en sociale samenhang. De tegenprestatie is een instrument om de bereidheid van de ‘hardwerkende Nederlander’ om te betalen voor de bijstand op peil houden. Het is duidelijk dat in Nederland onder werkenden veel steun is voor de gedachte om ‘passieve’ mensen te verplichten tot ijver en inzet, onder het motto ‘ik werk toch ook voor mijn geld’. Het is de voorkeur voor een samenleving waarin geen free riders zijn, een samenleving waar iedereen door inspanning een plekje verdient.
Dat ideaalbeeld keert ook steeds vaker terug in lokaal en landelijk beleid: ‘Iedereen biedt een bijdrage naar vermogen’, ‘iedereen actief’, ‘iedereen heeft werk, gaat naar school of verricht maatschappelijk nuttige taken’. Gevolg van dit gebod tot participatie is dat mensen die niet economisch productief zijn, of die daar geen uitzicht op hebben, onbetaald sociaal werk moeten gaan doen ‘middenin de samenleving’. De overzichtslijst van de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid laat zien dat naast beheer van de openbare ruimte veel hand- en spandiensten in wonen, welzijn, onderwijs, sport en zorg vallen onder de geselecteerde maatschappelijk nuttige taken. Ook ondersteuning van zorgbehoevenden die thuis wonen valt onder de mogelijke opdrachten. Daarmee wordt duidelijk dat de WWB nauw aansluit op de WMO.
Er zit een aanlokkelijk inclusief perspectief in de gedachte van ‘iedereen actief’. Het is de voorstelling van de maatschappij als een samenwerkingsverband van allen, voor allen, waarin iedereen op zijn manier maatschappelijk nuttig is. De een door werk, de ander door vrijwilligerswerk, de ander door scholing et cetera. Het harde onderscheid tussen economisch nuttige werkers en ‘nietsnuttige’ werklozen neemt er door af. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat sommige deelnemers als opbrengst van de tegenprestatie een toenemende maatschappelijke waardering noemen. Dit kwam ook naar voren uit interviews die wij afnamen onder langdurig werklozen in Hoogvliet die eerder al vrijwilligerswerk verrichtten en nu op de drempel staan van deelname aan projecten voor tegenprestatie. Zij hebben ook dat idee van ‘ik doe er toe’ door een maatschappelijk nuttige inspanning te leveren.
De keerzijde van het gebod om nuttig te zijn
Maar er is ook een keerzijde bij het gebod dat iedereen naar vermogen moet bijdragen aan de samenleving. Er zit een duidelijk utilitaristische gedachte achter: het collectieve maatschappelijke nut gaat boven alles. Iedereen moet bijdragen om de crisis het hoofd te bieden, iedereen moet bijdragen om de zorg op peil te houden et cetera. De waarde van iemand is dan diens bijdrage aan het grote doel, aan het welzijn en geluk van het grootst mogelijke aantal mensen. Conform die gedachte mogen er offers worden gevraagd en is de ruimte voor eigen opvattingen over wat van waarde is beperkt. Het is de gemeente – als hoeder van de gemeenschap – die uiteindelijk bepaalt wat waardevol is en wat het vermogen is van de uitkeringsgerechtigde.
Zelfrealisatie en zelfrespect kunnen onverwachte opbrengsten zijn, maar daaraan wordt het succes van het instrument niet afgemeten. Afname van zelfrealisatie en zelfrespect kan evengoed de uitkomst zijn van het verrichten van maatschappelijk nuttige taken. De Volkskrant had onlangs het verhaal over een hogeropgeleide werkloze die zich nu voelde weggezet als drs. Papierprikker. Kijk ook naar de WMO. Iedereen actief betekent in de WMO-praktijk dat economisch actieven niet mogen ‘free riden’ in het sociale domein. Sterker nog: er geldt in de WMO een dominantie van sociale boven economische participatie. Een toenemend aantal mensen (vaak vrouwen) zal minder gaan werken omdat de WMO vereist dat de sociale omgeving mantelzorg verricht. De stress en onvrede die dat oplevert is in de utilitaristische redenering voor rekening van de betrokkenen.
We vallen terug op traditionele genderopvattingen
Een daarmee samenhangende valkuil is dat we bij de maatschappelijke nuttige bijdrage van groepen terugvallen in traditionele opvattingen over gender en klasse. Huishoudelijk werk bij zorgbehoevenden die thuiswonen, wordt bijna als vanzelfsprekend vooral door werkloze vrouwen gedaan. En voor de verrijkende maatschappelijke inspanning kijken we vooral naar economisch succesvolle leden van de samenleving. Kenniswerkers die een verplichting ervaren tegenover de minstbedeelden van de maatschappij worden hoog geprezen. Ze doen in hun eigen tijd aan ‘giving back’: als zelfgekozen tegenprestatie voor ontvangen opleiding en kansen verrichten ze een paar uur in de week of maand maatschappelijk nuttig werk dat hen aanspreekt. Zoals premier Rutte die nog steeds een uur les geeft per week.
Economisch succesvollen willen niet elke taak doen
Maar deze economisch succesvollen kunnen en willen niet elke maatschappelijke taak doen. Ze voelen misschien wel een grote verplichting, maar ze zijn niet altijd beschikbaar. En niet voor alles. Als het even kan besteden ze de minder uitdagende en de echt veeleisende klussen uit aan anderen. Dan komt de WWB als geroepen. Het kost een beetje organisatie, maar dan heb je wel een heel groot aantal onbetaalde verleners van gemeenschapsdiensten op de been. Een groep waarvan gemakkelijk geëist kan worden het eigen belang ondergeschikt te maken aan het collectief, die niet veel aanzien heeft, en die niet per se op een economische toekomst hoeft te worden voorbereid. Kortom de ideale WMO-hulptroepen.
Zo bezien gaat de WWB maar zijdelings over het tevreden stemmen van hardwerkende Nederlanders die pas financieel over de brug willen komen als uitkeringsgerechtigden via een maatschappelijk nuttige tegenprestatie hun financiële onderhoud hebben verdiend. De tegenprestatie is het verplichtende sluitstuk bij het maximaliseren van de sociale participatie. Hoe hoog we sociale participatie als maatschappelijk nut ook achten, het blijft de vraag of we daarvoor het perspectief van mensen op individuele ontwikkeling en economische participatie mogen opofferen.