Het vragen om een tegenprestatie van bijstandsgerechtigden is niet zo stupide als wordt gezegd, stelden Thomas Kampen en Evelien Tonkens onlangs op deze site. Als mensen lange tijd langs de kant staan leidt dat volgens hen tot een negatieve spiraal van minderwaardigheidsgevoelens, onzekerheid en angst. Zij vinden het daarom ‘kortzichtig en tendentieus om de tegenprestatie als vernederend en bestraffend af te doen’. Zolang het perspectief biedt op werk, de mensen heus worden bejegend (vgl. Guido Walraven op deze site) en hun werk geen betaalde arbeid verdringt is er niets mis mee. Kampen en Tonkens achten het daarbij van belang dat politici in het publieke debat ophouden om ‘pechvogels’ als ‘klaplopers’ te bestempelen. En daar zit hem nu juist de kneep.
Met de tegenprestatie als afschrikmiddel komen we in een ‘enge samenleving’
Voor het populaire televisieprogramma De Wereld Draait Door reisde jakhals Erik op 21 november 2013 af naar Rotterdam ‘waar je moet werken voor je uitkering’. In een paar minuten weet de jakhals de vinger op de zere plek te leggen. We zien een gesprekje met een man die commercieel manager is geweest, leiding heeft gegeven aan een bedrijf en nu als tegenprestatie een dag per week papiertjes prikt. Voor hem een volkomen zinloze bezigheid, die hem niet zal helpen bij het vinden van een baan. Een andere persoon die niet herkenbaar in beeld wil vindt het vernederend om met haar hbo-diploma op zak vuil van straat te rapen.
Waarom moeten deze mensen papier prikken? Kunnen zij niet iets doen op hun niveau waardoor ze er ook zelf nog wat aan hebben? Opmerkelijk is het slot waar jakhals Erik de teamleider van Werk Loont, Yücel Kuçükbarutcu, interviewt. Kuçükbarutcu bevestigt dat er in het geheel niet wordt gekeken naar je opleiding of wat voor werk je hebt gedaan: ‘Het is één product, één traject.’ Toch vreemd, vindt de jakhals als je iets moet doen wat je niet aan een baan helpt. Wordt het misschien gebruikt als ‘afschrikmiddel’? Op die vraag antwoordt de teamleider van Werk Loont met de veelzeggende woorden: ‘Ja ook. Zeker. Inderdaad.’ Kuçükbarutcu aarzelde om het toe te geven. En dat is begrijpelijk, want daarmee bevestigt hij het vermoeden van jakhals Erik dat we in een ‘enge samenleving’ terechtkomen.
In een marktsamenleving heerst een voor-wat-hoort-wat moraal
Waar Kampen en Tonkens in hun artikel aan voorbij gaan is de implicatie van de term ‘tegenprestatie’. De argumenten vóór het vragen van een tegenprestatie getuigen van een welhaast collectieve voor-wat-hoort-wat moraal. Ook wanneer er wel maatwerk wordt geleverd, zoals bij ‘kansarmen’ die langdurig in de bijstand zitten, wordt dit in moreel opzicht als een tegenprestatie gezien: ‘We mogen best verwachten dat mensen iets terug doen voor de samenleving’. Dit bevestigt andermaal hoe de economische principes van de ruil doordringen tot alle aspecten van het menselijk handelen en dat sociale relaties primair als transacties worden beschouwd en ervaren. Niet ten onrechte typeert moraalfilosoof Michael Sandel onze westerse samenleving als een ‘marktsamenleving’. Daarin staat niet het ontwikkelen van mogelijkheden op de voorgrond, maar het boeken van resultaten; niet het algemeen welzijn, maar de concurrentie en competitie ten gunste van het eigen profijt. In deze marktsamenleving hebben de winnaars bij voorbaat het gelijk aan hun kant. Zij hebben de juiste keuzes gemaakt, de verliezers de verkeerde. Wie slaagt heeft dat aan zichzelf te danken, wie faalt heeft dat aan zichzelf te wijten.
Daar waar ‘niet kunnen’ al snel als ‘niet willen’ wordt beschouwd
Mijn punt is niet dat we mensen met een uitkering middels een tegenprestatie ten onrechte dwingen tot deelname aan onze samenleving. Nee, mijn punt is juist dat we hen een zinvolle deelname aan onze samenleving ontzeggen. Door uit te gaan van ‘één product, één traject’ wordt bijstandsgerechtigden geen ruimte gegeven zich te ontwikkelen en een bijdrage te leveren die recht doet aan wie zij zijn, aan wat ze hebben gedaan, aan hun interesses, ambities en verlangens. Alleen al dit uitgangspunt rechtvaardigt het vermoeden dat hier sprake is van een exercitie die moet afschrikken. Immers, om af te schrikken moet de gevraagde tegenprestatie juist niet tegemoetkomen aan de interesses, ambities en verlangens van de bijstandsgerechtigheden, hoe zinvol deze ook voor de samenleving zijn. Waarom wordt papier prikken wel en het thuis werken aan de journalistieke of wetenschappelijke publicatie door een bijstandsgerechtigde niet als tegenprestatie gewaardeerd?
Als afschrikmiddel getuigt de tegenprestatie geenszins van respect tegenover de burger. Eerder spreekt er een vijandigheid uit tegenover hen die van een uitkering moeten leven, niet zelf hun broek kunnen ophalen, die ‘falen’ . Die vijandigheid is overigens niet van de laatste tijd. Als het gaat om de ondergang van de verzorgingstaat wordt vanaf de jaren negentig door politiek Den Haag met het beschuldigende vingertje naar de burger gewezen. De burger calculeert, is passief, neemt geen verantwoordelijkheid en leunt achterover. Deze retoriek van de onwil, waar ‘niet kunnen’ al snel wordt beschouwd als ‘niet willen’, verklaart mede dat tegenprestatie als afschrikmiddel wordt ingezet. Want wie een uitkering geniet heeft dat niet alleen aan zichzelf te danken, hij houdt er ook een bedenkelijk moraal op na.
Het is bijna ondenkbaar dat we belangeloos iets voor anderen over hebben
Het vragen van een tegenprestatie getuigt van een gebrek aan generositeit. En daarmee stuiten we op een ander kenmerk van de marktsamenleving. De heersende voor-wat-hoort-wat moraal laat geen enkel ruimte voor de gift en de gave. In de marktsamenleving is het bijna ondenkbaar dat we belangeloos iets voor anderen over hebben. Zorg, bijstand en hulp worden dan nog enkel gezien als een noodzakelijk kwaad, niet als een waarde op zich die verrijkend is voor de samenleving en bijdraagt aan betrokkenheid op en interesse in anderen. Worden sociale verhoudingen gereduceerd tot ruilverhoudingen, dan ontbreekt de interesse in wie we zijn, of we nu winnaars of verliezers zijn. Een dergelijke samenleving kent alleen maar verliezers.