‘Voortvarend’ en ‘doortastend’ zijn woorden die in de aanloop naar Prinsjesdag veelvuldig vielen om de daadkracht van het kabinet-Rutte II te karakteriseren. De Participatiewet, inclusief de Wet Werk en Bijstand (WWB), valt ook onder de pièces de résistance van dit kabinet. Onderdeel van de decentralisatie van het sociale domein is de mogelijkheid voor gemeenten om bijstandsgerechtigden in ruil voor een uitkering te verplichten tot een tegenprestatie. Het was aanvankelijk de bedoeling van staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om gemeenten te verplichten tot een verplichting. Onder druk van partijen in de Eerste Kamer, wier steun broodnodig was voor het aannemen van cruciale wetgeving, is die verplichting omgezet in de mogelijkheid om bijstandsgerechtigden tot een tegenprestatie te verplichten.
Een tegenprestatie is iets anders dan werken met een uitkering
Een tegenprestatie is iets anders dan werken met behoud van uitkering of andere instrumenten die werklozen paraat moeten maken of houden voor de arbeidsmarkt. De tegenprestatie mag reïntegratie niet in de weg staan, de duur en omvang moeten beperkt zijn en het werk moet passen bij de uitkeringsgerechtigde en te combineren zijn met zorgtaken voor gezinsleden. Het werk mag niet leiden tot verdringing van betaalde banen. Het gaat dus om werkzaamheden waar niemand loon voor over heeft. Over verdringing van bestaand vrijwilligerswerk wordt overigens niet gerept.
In ruim 400 Nederlandse gemeenten hebben ambtenaren de afgelopen maanden hard gewerkt aan een verordening voor het stellen van regels omtrent die tegenprestatie. Want die verordening is dan weer wel verplicht, ook in gemeenten die niets in de tegenprestatie zien. In nogal wat plaatsen is de ambtelijke creativiteit vooral ingezet om te voorkómen dat min of meer kansloze bijstandsgerechtigden gedwongen worden om takken te rapen in het bos, plantsoenen aan te harken, koffie rond te brengen of nietjes uit papieren dossiers te halen. Want om dat soort werk gaat het, blijkens de verkennende notitie Voor wat, hoort wat, waarin het ministerie van SZW in september 2013 wat houvast probeerde te geven aan lokale overheden die worstelen met de invulling van de tegenprestatie. In die vaagheid moet de rechter natuurlijk weer zorgen dat gemeenten binnen de lijntjes kleuren. De rechtbank in Breda bepaalde eerder al dat 32 uur per week te veel is voor een tegenprestatie.
Een knoet in handen van bestuurders
Al vanaf 1 januari 2012 mogen gemeenten bijstandsgerechtigden ‘onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden’ laten verrichten. De vakbonden FNV en CNV stelden de afgelopen jaren meldpunten in voor uitkeringsgerechtigden die ervaring hebben met verplichte werkzaamheden. Het leidde tot zwartboeken vol voorbeelden van verdringing van betaald werk en bezigheden die in de verste verte niets met de belangstelling, opleiding of capaciteiten van de betreffende persoon te maken hebben. Het instrument dreigt zo te verworden tot een knoet in de handen van bestuurders en ambtenaren die vinden dat die luie donders maar eens van de bank af moeten komen. En dat in een tijd waarin de werkloosheid historisch hoog is en het aantal vacatures extreem laag.
Door de verplichte verordening omtrent de tegenprestatie valt Nederland straks uiteen in gemeenten waar bijstandsgerechtigden als paria’s behandeld worden en gemeenten die hen met rust laten. Niemand zal bestrijden dat een deel van de bijstandsgerechtigden best een stimulans kan gebruiken om maatschappelijk actief te worden. Daar is ook niets tegen, zolang die werkzaamheden inderdaad nuttig zijn, bij de betreffende persoon passen, in vrijheid worden aanvaard en dus geen afgedwongen vrijwilligerswerk zijn.
Haagse Harry: ‘Ik voel me uitgebuit’
Maar ook zonder die zwartboeken wisten we al dat een tegenprestatie volkomen absurd kan uitpakken. Het bekendste voorbeeld is Haagse Harry, die op 12 juni 2013 in het Algemeen Dagblad werd opgevoerd. De toen 53-jarige Harry verloor in 2009 zijn baan als straatveger bij de gemeente Den Haag, als gevolg van bezuinigingen. Hij belandde in de bijstand en kreeg daar een ‘reïntegratietraject’ aangeboden: hij moest voor zijn uitkering met bezem en prikker de straat op. Na drie jaar werkloosheid was Harry weer straatveger, maar hij ontving wel 400 euro per maand minder, voor exact hetzelfde werk. ‘Ik voel me uitgebuit, als een slaaf’, zei de man tegen de AD-verslaggever.
Nu viel Haagse Harry nog onder een reïntegratietraject, maar we zullen de komende jaren zien hoe noodlijdende gemeenten proberen ‘hun’ uitkeringsgerechtigden tegenprestaties te laten verrichten waarvoor lokale overheden als gevolg van grote financiële tekorten geen geld meer hebben. Het is onder die omstandigheden immers niet zo moeilijk om als wethouder te beargumenteren dat hele wijken niet meer kunnen worden schoongemaakt als gevolg van noodgedwongen bezuinigingen, dat er echt geen geld meer is voor het personeel in de bibliotheek, de koffiejuffrouw in het stadhuis, de receptioniste in het verzorgingshuis en de chauffeur van de schoolbus. Als die situatie een jaar of wat heeft voortbestaan, kan die wethouder goed verdedigen dat het hier gaat om ‘additionele werkzaamheden’ waar niemand loon voor over heeft en die niet zouden gebeuren als er geen bijstandsgerechtigden voor werden ingezet. Dat gebeurt nu al hier en daar, vooruitlopend op de nieuwe Participatiewet.
Monsterlijke instrumenten
Het gedwongen verrichten van tegenprestaties in dezelfde gemeentehesjes waar jongeren met een taakstraf in lopen, het korten op uitkeringen van mensen die op een afspraak met de werkconsulent hun ID vergeten mee te brengen, een strikte sollicitatieplicht – het zijn in tijden van grote werkloosheid monsterlijke instrumenten, die geen ander effect hebben dan dat ze bijstandsgerechtigden een status van luie nietsnutten bezorgen. En diezelfde ‘paria’s’ moeten dan werk gaan doen waar niemand loon voor over heeft.
De tegenprestatie zou goede diensten kunnen bewijzen als de economie zó fors op stoom zou zijn, dat er geen betaalde of vrijwillige kandidaten meer zouden zijn voor het verrichten van maatschappelijk zinvol werk. Onder dergelijke omstandigheden kan het verrichten van een tegenprestatie voor ‘het granieten bestand’ onder uitkeringsgerechtigden een stimulans zijn om onder de mensen te komen, wat structuur in het leven aan te brengen, weer te ervaren hoe prettig het kan zijn om iets nuttigs te doen. Maar zelfs dan zijn bibliotheken, verzorgingshuizen, wijkbewoners en gemeentelijke diensten meer gebaat bij mensen die vrijwillig inhaken op het aanbod van de gemeente dan bij gedwongen vrijwilligers. Nog mooier zou het natuurlijk zijn als we gewoon een fatsoenlijk loon over zouden hebben voor die werkzaamheden.