‘De GGZ neemt ervaringsdeskundige werkers in dienst, maar ondertussen houden psychiaters en psychologen over hun eigen ervaringen hun mond. In de spreekkamer blijven de rollen duidelijk en overzichtelijk: de patiënt is ziek, de behandelaar gezond,’ schreef hoogleraar psychiatrie Jim van Os onlangs in de Volkskrant. In zijn bijdrage vraagt Van Os zich af waarom zorgprofessionals daarover zwijgen en wat dat zegt over het belang van ervaringsdeskundigheid.
Mee ‘laten doen’ van ervaringsdeskundigen
In de psychiatrie zien we een opmars van ervaringswerkers, veelal werkzoekende ex-patiënten die er voor kiezen om hun ervaring in te zetten om anderen te helpen. Zij hebben een aanvullende rol in de hulpverlening, als bruggenbouwer, bondgenoot, veranderaar, luis in de pels, rolmodel. Annemarie Kroet, ervaringswerker bij Parnassia-groep, vertelde laatst hoe zij haar rol ervaart. ‘Zeer recentelijk is mij te kennen gegeven dat luis in de pels-zijn de speelruimte is die ik in mijn team krijg. Wat veroorzaakt een luis? Wat jeuk en ongemak; zelf ervaar ik mijn taak van meer belang.’ Kroet pleit voor een andere functienaam, en voor een gelijkwaardige waardering van haar inzetbaarheid.
Kroet is niet de enige die hiervoor pleit. Het is een thema dat vaker opduikt en waarover het gesprek gevoerd moet blijven worden. De discussie over de positionering van ervaringsdeskundige werkers is breder te trekken, zeker in een samenleving waar inclusief ondernemen centraal staat en iedereen ‘mee moet doen’, liefst zoveel mogelijk op eigen kracht. Voldoende inkomen hebben, gewaardeerd worden en je verder kunnen ontwikkelen (ook in je loopbaan), vormen nog altijd de basis voor volwaardige participatie. Ook van de ervaringswerker, die niet alleen ingezet moet worden als ‘instrument’, of als (veredeld) vrijwilliger, naast de professionals. De oplossing? Die zal voor iedere ervaringswerker anders zijn, afhankelijk van deskundigheid, vooropleiding en beroepservaring. In ieder geval moet hij minder ‘iets’ zijn - van organisaties en beleidsmakers - en meer een mens die serieus wordt genomen. Hij moet waar mogelijk ook kunnen groeien in zijn werk. Professionals die hun ervaringsdeskundigheid inzetten, kunnen hierin een voorbeeldrol spelen.
De ervaringsdeskundige professional
En daarmee we terug bij de eerste vraag van dit artikel, want waar zijn die professionals die hun eigen ervaringsdeskundigheid inzetten? Ze zijn er, maar houden zich grotendeels onzichtbaar. Ook Weerman (2008) verwijst naar deze groep en de genoemde paradox: ‘Het opmerkelijke gegeven doet zich voor dat iemand die zich profileert als “ervaringsdeskundige” vaak níet een erkende opleiding blijkt te hebben gevolgd, terwijl een ex-verslaafde met een SPH-diploma zich daarentegen zelden met zijn ervaringskennis profileert.’ Hoeveel mensen kiezen voor scholing en werk in zorg, re-integratie, sociale dienstverlening of welzijn vanuit hun eigen ervaring met psychische dan wel fysieke klachten? En waarom kiezen ze ervoor dit niet te noemen in een sollicitatie, of als professional?
Het antwoord op die vraag is een open deur, want solliciteren en werken met ‘een vlek’ is niet eenvoudig. De cijfers liegen er niet om. De arbeidsparticipatie van mensen met een ziekte of beperking is erg laag: 26 procent tegenover 66 procent van de gehele beroepsbevolking. Klachten aan het bewegingsapparaat en psychische klachten blijken het meest belemmerend bij het behouden of krijgen van werk. Naast het gebrek aan passend werk, en het onvermogen van werkgevers/overheid om hierin verandering aan te brengen, nemen werkgevers mensen met een chronische beperking nu eenmaal minder snel in dienst. Hoe verhoudt zich dit tot de inzet van ervaringsdeskundigheid?
Laat ervaringsdeskundige zich profileren als professional
Ondanks alle mooie woorden van beleidsmakers en politici lijkt ervaringsdeskundigheid een predicaat waarmee de professional zichzelf buiten spel zet. Een stigma dat in stand blijft als ervaringsdeskundigheid als ‘tool’ of ‘methodiek’ wordt ingezet, en niet breed gedragen wordt door de samenleving. Dat moet anders, te beginnen met het creëren van ruimte voor mensen om zichzelf op de arbeidsmarkt te kunnen profileren als professional op het eigen vakgebied en in de eigen ziekte of beperking. Er is nog een lange weg te gaan. Bijdragen zoals die van Van Os en Kroet vragen om serieuze, ervaringsdeskundige aandacht.
Lizette van Geene en Robbert Janssen zijn verbonden aan de Stichting Centrum Chronisch Ziek en Werk, Ervaringsdeskundigheid plus.
Dit artikel is een bewerking van de inleiding die Robbert Janssen hield voor de Zorgsalon 'Werken aan werk; een co-creatief proces' van Tranzo, het wetenschappelijk centrum voor zorg en welzijn van Tilburg University op 24 september 2015.
Afbeeldingsbron: Austin Valley (Flickr Creative Commons)