Vergrijzing kan ook een motor zijn voor vernieuwende burgercollectieven

Het groeiend leger aan 65-jarigen zou de zorg en andere collectieve voorzieningen onbetaalbaar maken. Maar zitten er enkel negatieve kanten aan dit verhaal? Nee, ouderen maken met hun kennis, ervaring en middelen namelijk ook institutionele vernieuwing mogelijk.

Meer dan 17 procent van de Nederlandse bevolking is 65 jaar en ouder. Dat percentage zal de komende jaren alleen maar toenemen. Naar verwachting stijgt het aantal ouderen naar 26 procent in 2040. Tegen die tijd is 1/3 van de ouderen 80 jaar of ouder.[1] Tegen de achtergrond van deze demografische ontwikkeling wordt een grootschalige decentralisatieoperatie over Nederland uitgerold met grote gevolgen voor de inrichting van de thuiszorg en de huishoudelijke hulp. Daarnaast leiden bezuinigingen tot een sterke reductie van het aantal plaatsen in zorginstellingen en sluiten verschillende verzorgingstehuizen hun deuren. Hoewel de huidige en toekomstige generaties ouderen over het algemeen gezonder ouder worden dan hun ouders of grootouders, blijven zij belangrijke zorggebruikers. De overheid verwacht dat partners en kinderen een grotere rol gaan spelen, maar die zijn vaak al overbelast of wonen elders.

Groter aantal burgercollectieven vraagt om bezinning

Vergrijzing wordt vaak negatief geframed: meer ouderen betekent meer zorg en hogere kosten. Ouderen zijn echter ook een bron van institutionele vernieuwing in de zorg. Een recente inventarisatie uitgevoerd door Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg in samenwerking met de Universiteit Utrecht laat bijvoorbeeld een verdrievoudiging zien van het aantal burgercollectieven in de zorg.[2] Afhankelijk van behoefte en context bemiddelen zorg- en dorpscoöperaties, stichtingen en verenigingen tussen vraag en aanbod, bouwen ze zorgwoningen en faciliteren ze bij de uitruil van diensten. De toename naar bijna 100 burgercollectieven is tekenend voor de mogelijkheden in tijd en capaciteit (zowel in vaardigheden als financieel) van de huidige generaties ouderen om initiatieven te ontwikkelen en na te denken over de manier waarop zij hun oude dag collectief of individueel willen vormgeven. Deze ontwikkeling vraagt om een verdere bezinning op een aantal vraagstukken.

Ten eerste: wat betekent de huidige trend van collectieven voor de rol van professionele zorgorganisaties en zorgverleners? Ouderen presenteren zich als de nieuwe experts en willen als gelijke partners benaderd worden. Om aan het succes van collectieven bij te kunnen dragen, zijn nieuwe vaardigheden en competenties van professionals vereist. Hoewel er voorbeelden van vruchtbare samenwerking zijn, komt er nog vaak concurrentie om de hoek kijken, zeker in krimpregio’s waar zorginstellingen hun plaatsen vol moeten krijgen. Daar komt nog bij dat de werkwijzen en structuren van de verschillende (zorg-)organisaties niet goed op elkaar aansluiten waardoor een breed en coherent zorgaanbod niet voldoende uit de verf komt. Waar het vooral om gaat, is een herdefiniëring van professionaliteit, op een manier die rekening houdt met die sterkere positie van ouderen en die geënt is op criteria van efficiëntie en effectiviteit.

Ten tweede: hoe maken we de ontwikkeling naar moderne professionaliteit duurzaam? Evenals de bestaande oudedagsvoorzieningen vragen ook ouderencollectieven om betrokkenheid van jongere generaties. De laatsten moeten er van verzekerd zijn dat hun investeringen in de toekomst een duurzaam effect hebben.
Ofwel, de voorzieningen moeten straks, wanneer de jongere generaties zorg nodig hebben, nog altijd beschikbaar zijn. Dit vraagt om intergenerationele oplossingen die het voortbestaan van collectieven en initiatieven op de lange termijn kan garanderen en de betrokkenheid van meerdere generaties vergroten. Te denken valt aan een verbreding van doelstellingen en het combineren van voorzieningen, bijvoorbeeld een zorgcoöperatie die bemiddelt in het aanbod van groene energie, maakt verschillende leeftijdsgroepen direct belanghebbenden en stimuleert intergenerationele verbondenheid.

Ten derde is er een breder perspectief nodig, zowel in ruimte als tijd. Dat bredere perspectief kan de huidige ontwikkelingen duiden en onrealistische verwachtingen bij sturen, maar kan ook als inspiratiebron dienen voor nieuwe oplossingen. De nieuwe Wmo legt de zorgverantwoordelijkheid voor hulpbehoevende ouderen in de eerste plaats bij familie, buren en vrienden. Pas wanneer ondersteuning uit de directe omgeving niet beschikbaar is, komen andere collectief gefinancierde voorzieningen in beeld.

Tijd en buren bieden inspirerende voorbeelden

Historisch onderzoek laat zien dat het idee van een gouden verleden waarin kinderen vanzelfsprekend zorg dragen voor hun bejaarde ouders in grote delen van Noordwest Europa al vanaf de vroegmoderne tijd berust op een mythe. Kinderen hadden hun eigen huishouden en woonden in vele gevallen door de hoge arbeidsmigratie te ver weg om voor hun hulpbehoevende ouders te zorgen. Ook een paar eeuwen geleden al werden via sociëteiten, gilden en fondsen alternatieve instituties en voorzieningen ontwikkeld die dit tekort aan zorg moesten opvangen. De ervaringen van toen met een divers institutioneel aanbod om maatschappelijke problemen aan te pakken, bieden interessante aanknopingspunten voor de situatie van vandaag.

Het huidige debat is sterk geconcentreerd op de Nederlandse situatie, terwijl buiten de grenzen eveneens het nodige gebeurt. Een recent SCP-onderzoek naar de verschillende zorgarrangementen in Europa laat zien hoe de Nederlandse samenleving nog relatief jong is in vergelijking met landen zoals Italië en Duitsland.[3] In Duitsland bijvoorbeeld wordt al jaren geëxperimenteerd met Mehrgenerationenhäuser, waarbij huishoudens van verschillende families en generaties samenwonen. Seniorengenossenschaften organiseren de uitruil van diensten en zorg, terwijl vanuit het bedrijfsleven met zogenaamde Familiengenossenschaften een oplossing wordt geboden voor werknemers van wie de zorgbehoevende ouders te ver af wonen waarbij eveneens andere diensten worden aangeboden (bv. kinderopvang). Initiatiefnemers van burgercollectieven geven zelf aan dat hun ideeën mede gevormd zijn door inspirerende voorbeelden uit andere landen.

De samenleving vergrijst, maar de huidige en toekomstige generaties hebben een groot potentieel in kennis, vaardigheden en geld. Dat potentieel wordt, zoals de recente sterke stijging in het aantal zorgcollectieven laat zien, ook ingezet. Het is zaak om te bekijken waar de ontwikkelingen verder ondersteund kunnen worden, maar wel op voorwaarde dat de kwaliteit en het aanbod aan zorg voor hen die niet over dat pakket kennis, vaardigheden en kapitaal beschikken gewaarborgd blijft.

Anita Boele is onderzoeker aan de faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit Utrecht. Tine De Moor is hoogleraar Instituties voor collectieve actie in historisch perspectief aan dezelfde faculteit. Daniëlle Harkes is manager van het Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg.

 

Tijdens de derde “Wonen, zorg en welzijn”-denktank-bijeenkomst wordt verder gediscussieerd over de uitdagingen van de vergrijzing en welke rol lokale krachten daarin kunnen spelen. De bijeenkomst wordt georganiseerd door de Universiteit Utrecht (Instituties voor de Open Samenleving) en Aedes-Actiz, op 10 oktober 2014. Voor het programma en inschrijving: http://www.kcwz.nl/agenda/vergrijzing-probleem-of-kans

 

Voor meer informatie over gerelateerd onderzoek: zie www.collective-action.info

 

Foto: Bas Bogers

 

Noten:

1.  http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/vergrijzing/toekomst/
2. Zie: http://www.collective-action.info/sites/default/files/webmaster/_ICA_Inventarisatie-zorgcooperaties-2014.pdf
3. Debbie Verbeek-Oudijk e.a. (2014). Who cares in Europe? A comparison of long-term care for the over-50s in sixteen European countries, Den Haag: SCP, 28.