Tot voor kort was de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) voornamelijk gericht op het opsluiten van jongeren zonder hen zinvolle behandeling of activiteiten aan te bieden (warehousing prisoners). De ‘traditionele’ benadering, waarin veiligheid en beheersing voorop stonden, leidde niet tot vermindering van de recidive. Integendeel, crimineel gedrag werd er waarschijnlijk eerder door bevorderd dan ontmoedigd (Spelman, 2000). Onder de toenmalige staatssecretaris van Justitie, Nehabat Albayrak, kwam er vanaf 2007 in de forensische behandeling meer aandacht voor individuele criminogene factoren, zoals behandeling van mentale stoornissen, maar de sociale context werd nog niet als cruciale factor onderkend.
Verlof om een stevige joint te roken of om werk te vinden
Het duurde even voordat de bevindingen van internationaal effectiviteitsonderzoek van Andrews en Bonta (2010) en Souverein en anderen ( 2013) hun weg naar de praktijk vonden. In het kort komen de conclusies van dergelijk onderzoek erop neer dat vermindering van recidive afhankelijk is van het opbouwen van een goede werkalliantie met de jongeren (leef- en leerklimaat), het versterken van de behandelmotivatie, het geven van passende zorg en behandeling (op maat) en van het bieden van perspectief (scholing en arbeidstoeleiding). De belangrijkste conclusie is dat dit alles moet worden aangeboden binnen de context van de cliënt. Uitgebreide meta-analyses hebben laten zien dat een dergelijke aanpak de recidive met 35 procent kan verlagen (Andrews & Bonta, 2010).
Inmiddels hebben sommige Justitiële Jeugdinrichtingen op basis van de bevindingen van Andrews en Bonta en Souverein en anderen hun behandeling aangepast. Zo hebben ze onder meer het verlof zodanig ingericht dat het de jongere vooral een gelegenheid biedt om vooraf gestelde doelen te realiseren op het gebied van bijvoorbeeld scholing of werk. En, niet geheel onbelangrijk, de JJI begeleidt de jongere daar tijdens zijn verlof bij en ziet er ook op toe dat gestelde doelen worden behaald. Verder laten sommige inrichtingen jongeren buiten de poorten naar school of werk gaan en werken weer anderen nauw samen met ouders (gezinshulp) en/of de wijk.
Eerst kijken wat er al is en dan proeftuintjes opzetten
De vraag is of deze en andere ervaringen en initiatieven voldoende basis vormen voor een verdere uitbouw van een nieuwe manier van werken in de JJI die én de jongere en zijn omgeving centraal zet én parallel loopt met de algehele transformatie van de jeugdzorg. Vanwege het gebrek aan onderzoek naar de precieze effecten van een nieuwe aanpak is voorzichtigheid bij beantwoording van deze vraag geboden, maar de maatschappelijke urgentie van het probleem (hoge sociale en financiële kosten) vraagt om oplossingen.
Elk antwoord moet beginnen met de observatie dat er geen ‘snelle’ en ‘simpele’ oplossingen bestaan voor complexe maatschappelijke problemen en dat het verstandig is om eerst te kijken naar wat onderzoek ons vertelt over wat werkt. In dit verband zouden proeftuintjes moeten worden ingericht. Als een jongere ontvankelijk is voor gedragsverbetering en gemotiveerd is voor een aanpak met minder beperkingen en meer ontwikkelingskansen, dan kan hij onder opschortende voorwaarden worden overgebracht naar een beperkt beveiligde kleinschalige woonomgeving, waar pedagogische medewerkers voor begeleiding zorgen. Van daaruit volgt de jongere een geïntegreerd dagprogramma van therapie, verslavingszorg, scholing, stage of werk en blijft hij contact houden met ouders en prosociale leeftijdgenoten. Dit netwerk blijft in stand, ook nadat de jongere zijn straf heeft uitgediend. Wanneer de jongere zich niet aan de opschortende voorwaarden houdt, gaat hij terug naar de JJI.
Grootschalige instellingen moeten taboe zijn
De voorgestelde proeftuintjes, zorgvuldig gemonitord en nauwkeurig onderzocht, moeten in beeld brengen hoe de ontwikkeling naar kleinschalige, en vaak buurtgebonden, voorzieningen tot stand gebracht kan worden. De bedoeling is dat de JJI samen met ‘de wereld buiten’ een leef- leer- en werkklimaat kan creëren dat gekenmerkt wordt door nauw onderling contact, vertrouwen en perspectief. Een dergelijke oplossing voor ‘moeilijke’ jongeren lijkt op de langere termijn goedkoper voor de samenleving dan het grootschalig opsluiten van jongeren ver weg van de eigen leefomgeving (Andrews & Bonta, 2010; Lipsey, 2009; Spelman, 2000).
Als de beleidsmakers, wetenschappers en instellingen het momentum – de transformatie van de jeugdzorg - benutten, dan kan de Justitiële Jeugdinrichting van morgen een effectief instrument zijn om de jeugdcriminaliteit aan te pakken. Dat kan als de JJI opvoeding, behandeling, zorg en veiligheid aanbiedt vanuit een samenlevingsperspectief. Wat niet zou moeten gebeuren, is dat kleinschalige inrichtingen, zoals Amsterbaken en Eikestein, worden gesloten en opgaan in grotere eenheden. Spelman heeft er al voor gewaarschuwd: schaalvergroting ontmoedigt crimineel gedrag waarschijnlijk niet; het wordt er eerder door bevorderd, waarschijnlijk door het onpersoonlijke karakter, de anonimiteit en repressie die het met zich meebrengt (Souverein et al., 2013). Alle reden dus om verdere schaalvergroting van Justitiële Jeugdinrichtingen ten enen male af te wijzen.
Geert Jan Stams is hoogleraar Forensische Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam en Peer van der Helm is associate lector aan de Hogeschool Leiden.
Literatuur
Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). The psychology of criminal conduct (5th ed.). Cincinnati, OH: Anderson.
Lipsey, M. W (2009). The primary Factors that Characterize Effective Interventions with Juvenile Offenders. A Meta-Analytic Overview. Victims and Offenders, 4, 124-147.
Souverein, F.A., Van der Helm, G.H.P., & Stams, G.J.J.M., (2013). Nothing works in secure residential youth care? Children and Youth Services Review, 35, 1941-1945. Doi.org/10.1016/j.childyouth.2013.09.010.
Spelman, W. (2000). What Recent Studies Do (and Don’t) Tell Us About Imprisonment and Crime. Crime and Justice, 27, 419-439.