Waarom ‘de gemeenschap’ zorgtekorten niet zomaar kan oplossen

Hoe groter de vrees dat de zorg tekortschiet, hoe hoger de verwachtingen dat ‘de gemeenschap’ de gaten zal dichten. Wij delen de belofte van de gemeenschap, alleen moeten we mythes doorprikken om de belofte waar te maken, schrijven vijf deskundigen.

Beloften gedijen bij een zekere conceptuele vaagheid. Bij de belofte van de gemeenschap gaat het erom dat mensen meer naar elkaar omkijken, maar het blijft onduidelijk wie naar wie moet omkijken en wat dat dan behelst (Schmidt 2024). Gaat het om elkaar groeten, elkaar ontmoeten, samen activiteiten ondernemen, elkaar helpen of zelfs om elkaar verzorgen? Het is ook niet strak omschreven wat de band is tussen de mensen waarvan de hoop is dat ze meer naar elkaar omzien. Zijn het familiebanden, naaste buren of hele buurten? Het blijft meestal in het midden.

Voor een sterke gemeenschap heb je niet een kleinere overheid nodig, maar een andere overheid

Voor dit artikel kijken we naar gemeenschappen op fysieke plekken. Van attente buurten en ontmoetingsplekken tot de verbinding van een zorginstelling met de buurt of geclusterde woonvormen. We zien zeven mythes die de belofte van de gemeenschap belemmeren.

Mythe 1: Minder overheid betekent meer gemeenschap

Soms lijken beleidsmakers te denken dat de zorg en de gemeenschap communicerende vaten zijn. Minder van het één, geeft automatisch meer van het ander. In de praktijk leidt het ontzeggen van formele hulp vaak niet tot een florerende gemeenschap, wel tot uitgeputte mantelzorgers. En vaak wordt ook over het hoofd gezien hoeveel mensen nu al iets doen. Voor een sterke gemeenschap heb je dus niet een kleinere overheid nodig, maar een andere overheid.

Je legt eerder contact met je buurvrouw met ggz-rugzak als je weet dat ze professionele hulp krijgt   

Het idee dat minder overheid vanzelf leidt tot meer gemeenschap, miskent wat een gemeenschap is en wat een gemeenschap nodig heeft. Juist voor sterke gemeenschappen is het nodig dat de overheid zich niet terugtrekt: weten dat er professionals zijn die kunnen ondersteunen, geeft mensen het vertrouwen om zich in te zetten. Je knoopt eerder contact aan met je buurvrouw met een ggz-rugzak als je weet dat ze professionele hulp krijgt – en het liefst weet je wie die hulpverleners zijn.

Mythe 2: De overheid streeft naar een participatiesamenleving

Gezien de retoriek over de participatiesamenleving zou je denken dat de overheid het stimuleert dat mensen naar elkaar omkijken. In de praktijk wordt die onderlinge steun vaak tegengewerkt. Mensen met een uitkering die iemand in huis nemen of in huis houden (een kind van boven de 27), krijgen te maken met een kostendelersnorm, waardoor hun uitkering daalt. Mensen met een beperking raken een deel van hun ondersteuning kwijt als ze gaan samenwonen (vanwege het principe van gebruikelijke zorg). De partner wordt geacht om een deel van de zorg over te nemen. Het effect is dat de drempel om te gaan samenwonen voor mensen met een permanente zorgbehoefte hoog is.

Als de overheid werk wil maken van het stimuleren van onderlinge steun, dan moeten dus allerlei regelingen opnieuw worden bezien.

Burgers zijn tot veel in staat, maar het gaat niet vanzelf

Een mooi voorbeeld van hoe het anders kan, is Woensel-West. Woningbouwcorporatie Trudo geeft daar vrijkomende woningen aan mensen die bereid zijn om iets te doen voor de buurt. Het heeft geleid tot de wijk met de hoogste dichtheid vrijwilligers, en dat heeft de wijk enorm opgekrikt. Zo’n aanpak heeft controversiële kanten. Sociale huurwoningen zijn immers een schaars publiek goed. Gaat deze aanpak niet ten koste van mensen die weinig te bieden hebben? Het laat zien dat streven naar een participatiesamenleving scherpe keuzes vergt, waarbij soms het versterken van saamhorigheid belangrijker is dan anonieme verdelingsmechanismen die maken dat het toeval is wie waar komt te wonen.

Mythe 3: Gemeenschappen ontstaan spontaan

Burgers zijn tot veel in staat, maar het gaat niet vanzelf. Dat is vooral goed zichtbaar bij gemeenschappelijke woonprojecten. Zonder gemeenschappelijke ruimtes is het moeilijk om samen dingen te doen. Dan leven mensen alleen maar dichter bij elkaar langs elkaar heen.

Bij het samenbrengen van groepen moet je je afvragen wat mensen uit die groepen bindt

Een mooi voorbeeld van gemeenschapsvorming zijn de oases (Kraaipan Oase in Amsterdam-Oost en de Staalman Oase in Amsterdam Nieuw-West) voor mensen met een gevoeligheid voor psychoses (Hilhorst 2024). Hier huizen dertig tot vijfendertig bewoners rond een gemeenschappelijke ruimte, waarbij één bewoner betaald werk maakt van de gemeenschap. Zo wordt er gezamenlijk gegeten en is er een app waar bewoners zich kunnen inschrijven voor gemeenschappelijke activiteiten. Met het organiseren van ontmoetingen worden netwerken van onderlinge steun georganiseerd die ontbreken bij mensen met een gevoeligheid voor psychoses die geïsoleerd in de wijk wonen. Maar zulke gemeenschappen ontstaan niet spontaan, en meestal is blijvende professionele ondersteuning nodig.

Mythe 4: Goede gemeenschappen zijn gemengde gemeenschappen

Om de belofte van de gemeenschap te realiseren, wordt vaak geprobeerd om mensen met verschillende achtergronden samen te brengen. Het kan gaan om verschillende groepen (jong en oud; mensen met en zonder migratiegeschiedenis); het kan ook gaan om zorgvragers en zorgdragers. Het is daarbij wel van belang om je af te vragen wat mensen uit die twee groepen dan aan elkaar bindt. In een ontmoetingscentrum bij een woonzorgcentrum bedacht een welzijnspartner bijvoorbeeld dat het zinnig zou zijn om expats en ouderen met elkaar in contact te brengen. Dat zijn immers allebei groepen waar eenzaamheid op de loer ligt. Alleen hebben mensen uit deze twee groepen weinig gemeenschappelijks.

Als iedereen ‘erbij’ hoort, is de kans groot dat niemand zich thuis voelt

Gemeenschappen bestaan ook bij de gratie van een zekere geslotenheid. Als iedereen ‘erbij’ hoort, is de kans groot dat niemand zich thuis voelt. In een goedlopend buurtrestaurant kwamen veel buurtbewoners om te eten. Maar de subsidieverstrekker en de professionals vonden dat niet genoeg – er moest meer worden gemengd. Met als gevolg dat een groepje vrouwen dat liefst gewoon bij elkaar aan tafel zit, opstapte.

In een ander ontmoetingscentrum hoopten professionals om ‘kwetsbare’ en ‘vitale’ ouderen actiever aan elkaar te koppelen. Die laatste groep bleef vaak echter weg, ook vanwege de confrontatie met een mogelijk volgende levensfase: ‘Zover zijn we nog niet.’ Menging laat zich niet afdwingen, maar vergt subtiele regie.

Mythe 5: Als de deur openstaat, komt de buurt vanzelf binnen

Onderdeel van de belofte van de gemeenschap is dat sommige zorginstellingen proberen om een sterkere verbinding te leggen met de buurt waarin ze staan. Ze zetten de deuren open voor omwonenden door ruimte te bieden voor verenigingen uit de buurt, zoals de biljartvereniging. Dat is een mooie beweging. Het is tegelijkertijd ook een evenwichtsoefening. De komst van de ‘buitenstaanders’ zorgt voor leven in de brouwerij, maar het is wel zaak dat ze de sfeer niet bepalen, waardoor de bewoners zich minder op hun gemak voelen.

Er moet een professionele achterwacht zijn voor wat niet bij de gemeenschap belegd kan worden

Soms wordt te gemakkelijk gedacht dat als je de deur openzet, de plek vanzelf een nieuwe betekenis krijgt voor buurtbewoners. Zo onderzochten we een ontmoetingscentrum in de plint van een Amsterdams woonzorgcomplex, dat voorheen vooral bedoeld was voor bewoners van die instelling. De hoop was dat het een buurtcentrum zou worden met een vrije inloop. Maar veel buurtbewoners zagen het nog als een zorginstelling, en dat was een drempel om erheen te gaan (Schut & Glimmerveen 2023).

Mythe 6: Aan een gemeenschap hoor je belangeloos bij te dragen

In woonvoorzieningen waar verschillende groepen samenkomen, is het goed als deelnemers weten wat er van ze wordt verwacht en dat er rollen zijn die mensen op zich kunnen nemen. Bij woonvoorzieningen waar jongeren met en zonder jeugdhulp in een gebouw wonen, helpt het als sommigen de rol op zich nemen van community builder (en daar ook een vergoeding voor krijgen) (Hilhorst & Konijn 2024). Bij die rollen gaat het erom de verwachtingen te expliciteren: wat wordt er wél en wat wordt er niet verwacht. Ze hoeven geen politieagent te spelen, ze hoeven geen lichaamsgebonden zorg te verlenen. Het is essentieel dat er ook een professionele achterwacht is voor alles wat niet bij de gemeenschap belegd kan worden.

Als sommige mensen voor hun bijdrage aan de gemeenschap worden beloond (met bijvoorbeeld een huurkorting), kan dat scheve ogen geven bij mensen die ook wat doen voor de gemeenschap maar daar geen vergoeding voor krijgen. De verleiding ligt op de loer om dan maar te nivelleren naar beneden en niemand een vergoeding te geven. Dat is een gemiste kans. Gemeenschappen hebben juist baat bij community builders die meer doen dan de rest. Zij mogen daar ook een vergoeding voor krijgen.

Mythe 7: Een goede gemeenschap is gezellig

Wat mensen in een gemeenschap aan elkaar bindt, is niet altijd leuk. Een bewoner van een van de Lang Leven Thuisflats – seniorenflats waarin wordt ingezet op gemeenschapsvorming – vertelde ons bijvoorbeeld dat zij hoopt dat haar buren wat assertiever worden. Door te klagen tegen de woningcorporatie als de lift stuk is, bijvoorbeeld, of tegen medebewoners die troep maken in de hal of hun hond niet aanlijnen in de gedeelde tuin. Niets is zo goed voor de verbondenheid als gezamenlijke actie, maar dat is niet altijd gezellig.

Zonde om de functie van een gemeenschap te reduceren tot het oplossen van tekorten in de zorg

Een gemeenschap is geen walhalla, en gemeenschapsvorming is geen sinecure. Het is eerlijker om te zeggen dat een gemeenschap altijd gedoe geeft. Er wordt geroddeld, mensen vinden van elkaar dat ze moeilijk doen. Het is al heel wat als ouderen zich gezien voelen omdat mensen elkaar groeten.

De hoop dat gemeenschappen de tekorten in de zorg zullen oplossen, is nog ver weg. Wat we wel zeker weten, is dat gemeenschappelijkheid te verkiezen is boven isolement, verwaarlozing en maatschappelijke polarisatie. Het is daarom zonde om de functie van een gemeenschap te reduceren tot het oplossen van de tekorten in de zorg. Een goede gemeenschap kan voor de deelnemers heel veel betekenen en ook nog de polarisatie verminderen, maar dat vereist wel om niet al te naïef te denken over hoe je gemeenschappen bouwt en onderhoudt.

Pieter Hilhorst, Jante Schmidt en Josje Schut zijn onderzoekers bij het Ben Sajet Centrum in Amsterdam, evenals Ludo Glimmerveen (universitair docent en onderzoeker aan de Vrije Universiteit) en Monique Kremer (bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam).

 

Foto: Samenlevingsopbouw Antwerpen (Flickr Creative Commons)

Bronnen

Hilhorst, Pieter (2024). Samen de dag doorkomen. Parool, 15 juni 2024, bensajetcentrum.nl/kennisproduct/na-een-psychose-kunnen-mensen-terecht-in-de-staalman-oase-in-slotervaart-nu-heb-ik-weer-leuk-contact-met-mijn-familie/

Hilhorst, Pieter & Carolien Konijn (2024). De Tafelberg. Op een plek van wanhoop, een gemeenschap van hoop. Amsterdam: Levvel, bensajetcentrum.nl/kennisproduct/de-tafelberg/

Schmidt, Jante (2024). Zorgzame gemeenschappen: dagboek van een onderzoeker. Magazine werkplaatsen sociaal domein (december 2024), digitalepublicaties.movisie.nl/nl/werkplaatsen-sociaal-domein-2024/lang-leven-thuisflats

Schut, Josje & Ludo Glimmerveen (2023). Het Menno Simonszhuis als sociaal knooppunt voor de buurt. Reacties op ambities en uitvoering. Ben Sajet Centrum

Dit artikel is 3939 keer bekeken.

Reacties 3

  1. Ben 12 jaarvoorzitter geweest van de buurtcoperatie apeldoornzuid. Ik herken jullie stellingen. Maar het omzien naar elkaar zoals wij dat hebben bevorderd maakt mensen wel gelukkiger. En soms ook minder ziek.

  2. Hetzelfde kun je stellen over “demedicalisering” als oplossing voor de wachtlijsten in jeugdzorg en ggz. De gedachte dat de zorgvraag in de ggz voor een belangrijk deel net zo goed (of zelfs beter) in het eigen netwerk of in de “gemeenschap” zou kunnen worden opgelost, is in de praktijk een illusie. Want zelfs als je beschikt over een netwerk, heeft dat lang niet altijd de draagkracht of de belangstelling om je te blijven aanhoren. Psychische problemen vergen veel van de luisteraar. In de praktijk durf je mensen op een gegeven moment niet meer lastig te vallen met je gezeur, en zeker niet de mensen die je graag als gelijkwaardige wilt behouden, zoals familie en vrienden. Dat is juist zo fijn aan zorgprofessionals: die worden ervoor betaald.

  3. Ik heb laatst een enorme stapel rapporten over groepswonen voor ouderen doorgenomen. Met ctrl F kan je heel gemakkelijk zien of een woord in het rapport voorkomt. Ik typte ‘dementie’, en vond een paar vermeldingen. Die gingen allemaal over hoe je kan zorgen dat iemand met dementie het een beetje naar zijn zin heeft in de groep, en zijn eigen huis kan terugvinden. Dat het samenleven met iemand met dementie zeer zwaar kan zijn stond in geen van deze rapporten.
    Omdat ik van dichtbij heb meegemaakt hoe iemand met dementie een enorme invloed op de sfeer in een woongroep kan hebben las ik het proefschrift van Willem Eikelboom over gedragsverandering door dementie. Ik schrok enorm van de cijfers.
    Wie zich laat verleiden om in een project te gaan wonen met honderd anderen, loopt een reële kans dat hij/zij jarenlang verschillende huisgenoten heeft die elke nacht op deuren bonst, doorlopend huilt, ruzie maakt, enz. En in de casus die ik kende hadden zorgverleners geen haast om de overlastgevende oudere naar een verpleeghuis te laten gaan, “want er was zo’n fijne ‘dragende’ gemeenschap’ rondom deze persoon.”.
    Het kan natuurlijk ook goed gaan, maar het is een loterij met zeer onzekere uitkomst.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *