Vrije tijd was lange tijd wat economen een luxegoed noemen: een goed waarvan mensen verhoudingsgewijs méér consumeren naarmate hun inkomen hoger is. Opmerkelijk genoeg zijn we de afgelopen decennia, ondanks een hoger uurloon, juist meer uren gaan werken. Het aantal uren in een volledig arbeidsjaar (dus inclusief vakantiedagen en andere verlofregelingen) is sinds de jaren ‘80 zo goed als onveranderd gebleven (+ 3 procent), terwijl het in het kwart eeuw daarvoor met 25 procent afnam. Een mogelijke verklaring hiervoor is, dat we meer waarde zijn gaan hechten aan statusgoederen dan aan vrije tijd. Met statusgoederen onderscheiden we ons in positieve (of negatieve) zin van anderen. Punt is evenwel dat status een nulsomspel is. Wat de een aan status of aanzien wint, gaat ten koste van de status van anderen.
Werk als ‘opzichtige consumptie’
Aan het einde van de 19e eeuw probeerden de rijken in Amerika zich via ‘opzichtige consumptie’ te onderscheiden van het gewone volk. De Amerikaanse econoom Thorstein Veblen laat in zijn satirische boek ‘The Theory of the Leisure Class’ op briljante wijze zien hoe gefortuneerde Amerikanen destijds opzichtige feesten gebruikten om hun status op te vijzelen. Zoals de titel van Veblens boek al aangeeft, gingen de rijken er destijds prat op dat zij veel vrije tijd hadden. Zij die niet hoefden te werken voor hun geld genoten hoge status. Nu, in de vroeg-21ste eeuw is de situatie geheel omgedraaid. De mensen met de hoogste status (en het hoogste inkomen) hebben bijna altijd een drukke baan en gaan er juist prat op dat zij het druk hebben en altijd werken. Werk is de ‘opzichtige consumptie’ van deze tijd geworden.
Slechts enkelingen weten zich aan deze moderne moraal te onttrekken. Daar betalen zij overigens wel een prijs voor, in de vorm van een mindere status en een lagere levensstandaard. Mogen we dan zeggen dat de enkelen die zich nu niet te buitengaan aan de opzichtige consumptie van werk, een voorhoede vormen? Zetten zij de toon voor de door Keynes in 1930 voorspelde toekomst waarin mensen nog maar 15 uur per week werken? Nee dus, om de eenvoudige reden dat hun voorbeeld navolgen ten ene male geen status oplevert.
Op zoek naar de tijd die we verloren hebben
Ook bij arbeidstijdverkorting geldt dat er, net als bij nucleaire kettingreactie, een kritische massa nodig is zodat een in gang gezet proces zichzelf kan versterken. Om dat omslagpunt te bereiken, is collectieve actie nodig.
De in theorie meest effectieve, en tegelijkertijd meest drastische actie is het afkondigen van een quotum van werkuren. De praktische problemen bij het effectueren ervan zijn echter enorm. Vooral de maatschappelijke weerstand zal groot zijn, het maximaliseren van het aantal werkuur per mens betekent immers een directe inmenging in de persoonlijke levenssfeer.
Bert Hamminga stelde ruim 30 jaar geleden (1983) in het Maandschrift Economie een minder drastische maatregel voor. Mensen zouden voor ieder uur betaald werk een bon moeten kopen. Door vervolgens het aantal bonnen te rantsoeneren, zou er een marktprijs voor arbeidsuren ontstaan die als een soort belasting functioneert. Het door Hamminga voorgestelde systeem is te vergelijken met dat van verhandelbare emissierechten en heeft als voordeel dat er geen absolute beperkingen worden opgelegd aan het aantal uren dat iemand mag werken, maar veel werken financieel ontmoedigt. Een mogelijk risico van het systeem, naast het gevaar van ontduiking of ontwijking, is dat het belasten van werkuren de status die lang werken oplevert alleen nog maar vergroot.
Minimaal: overheid moet moreel appèl doen om minder te werken
Gesteld dat ook dit voorstel te ver zou gaan, dan zou je van de overheid ten minste een moreel appèl mogen verwachten. Zij zou het Nederlandse volk moeten oproepen om minder te gaan werken. Door een paar uur per week korter te gaan werken, schikken de werkenden een beetje in voor de werkzoekenden. Dat zou een welkome stimulans voor de economie kunnen betekenen. Immers, als de werkloosheid daalt, zijn mensen minder bang om hun baan kwijt te raken en zien ze de toekomst weer met vertrouwen tegemoet.
We zijn, ook na vijf jaar crisis, nog altijd zo rijk dat we het ons gemakkelijk kunnen permitteren om korter te gaan werken. Wat we daardoor verliezen aan potentiële productiegroei zal ruimschoots worden gecompenseerd door de winst aan (vrije) tijd, ontspanning en sociale contacten en de vermindering van stress, de ratrace en de statusjacht. En wellicht vinden we daardoor de tijd terug die we verloren hebben in ons streven om er steeds meer van te krijgen.