Bijstandsgerechtigde kan geen dwangarbeid worden opgelegd

Sneeuwschuiven of biljarten met bejaarden. Bijstandsgerechtigden moeten ‘iets terug moeten doen’ voor genoten bijstand. Dat is althans de mening van VVD en CDA. Maar is het wel mogelijk en wenselijk om bijstandsgerechtigden te verplichten dit soort werkzaamheden te verrichten?

Buiten de voorspelbare uitvoeringsproblemen die rijzen wanneer je in een gemiddelde stad als Tilburg alle 5.200 bijstandsgerechtigden met een sneeuwschuiver de straat op wilt sturen, is er alle aanleiding om het luchtgehalte van dit proefballonnetje vanuit juridisch en arbeidsmarktperspectief vast te stellen.

Juridisch gezien gaat het om de vraag wanneer ‘iets terugdoen voor je bijstand’ dwangarbeid wordt. In de Wet werk en bijstand worden gemeenten verantwoordelijk gemaakt voor re-integratie van bijstandsgerechtigden. Kamerleden horen dat te weten. Gemeentebesturen kunnen daarbij tal van instrumenten inzetten, waaronder scholing en vormen van verplichte arbeid, ook wel bekend als ‘work first’. Werk je niet mee aan zo’n re-integratietraject, dan kun je worden gekort op je uitkering. Kortom: in de kern stellen VVD en CDA iets voor wat nu al gebeurt.

Dwangarbeid

Het verschil tussen wat nu gebeurt en wat VVD en CDA voorstellen, is het doel waarmee de bijstandsgerechtigde aan het werk wordt gezet. Waar ‘work first’ nog gericht is op het weer naar de arbeidsmarkt toe leiden van de bijstandsgerechtigden, is het leidende principe in het voorstel van VVD en CDA het principe van wederkerigheid. Omdat je van de samenleving bijstand ontvangt, mag de samenleving van jou verwachten dat jij werkzaamheden verricht ten gunste van die samenleving.

Als dat het leidende principe wordt bij het opleggen van werkverplichtingen, zonder een individuele toets of die werkzaamheden bijdragen aan het arbeidsmarktperspectief van de bijstandsgerechtigde, dan komen de voorstellen gevaarlijk dicht bij wat in artikel 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) onder dwangarbeid wordt verstaan. Dwangarbeid en zelfs verplichte arbeid worden in dat artikel in algemene zin verboden.

In een recente zaak over een Amsterdamse bijstandsgerechtigde die weigerde deel te nemen aan een work first-traject, toetste de Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter in dit soort zaken, het verbod op verplichte arbeid aan vier criteria:

1) de aard, de plaats, de duur en de werktijden van de in het kader van de aangeboden voorziening te verrichten werkzaamheden in relatie tot de mogelijkheden, de werkervaring, de opleiding en de gezinssituatie van de betrokkene,
2) de duur van de werkloosheid van de betrokkene,
3) of en zo ja, hoe de aangeboden voorziening kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de betrokkene, en
4) de zwaarte van de sanctie bij niet meewerken aan de aangeboden voorziening.

Bij de algemene werkverplichting die VVD en CDA bepleiten, loopt het in ieder geval fout bij het eerste en derde criterium. ‘Iets terug doen voor de samenleving’ heeft immers niet vanzelfsprekend iets te maken met het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt.

Niet wenselijk

Ook vanuit het perspectief van de arbeidsmarkt zijn de voorstellen niet wenselijk. Op dit moment hebben we nog steeds te maken met de gevolgen van de crisis. De werkloosheid neemt langzaam af en in bepaalde sectoren groeit het aantal vacatures snel. De babyboomgeneratie is bezig om massaal te arbeidsmarkt te verlaten. In de meeste regio’s zit nog maar weinig groei in de bevolking of is al sprake van krimp. Behalve vergrijzing is er sprake van ontgroening. De beroepsbevolking – en dat is cruciaal voor de arbeidsmarkt – zal in bijna alle regio’s fors gaan afnemen tussen nu en 2025. Het is dus zonneklaar dat elk talent telt en dat alles op alles moet worden gezet om mensen te ondersteunen om terug te keren naar de reguliere arbeidsmarkt. Dáár moet de prioriteit liggen. De overheid zou zich dus niet druk moeten maken om het terugvragen van arbeid voor de verleende bijstand, maar om het daadwerkelijk verkleinen van de afstand van bijstandsgerechtigden tot de arbeidsmarkt.

De ijskoude bezuinigingsplannen van het kabinet, die leiden tot het decimeren van gemeentelijke participatiebudgetten, staan haaks op deze ambitie. Het mag niet zo zijn dat dan maar uit arremoede willekeurig vrijwilligerswerk wordt opgelegd. Daarmee lijken de betreffende Kamerleden er stilletjes van uit te gaan dat de weg terug naar de arbeidsmarkt onbegaanbaar is geworden. Als er echt werk te doen is in de samenleving, dan ligt het immers veel meer voor de hand, zeker vanuit VVD/CDA- perspectief, om daar dan ook een echte baan van te maken. Dit kan bijvoorbeeld door de arbeidskosten laag te houden. Tijdelijke loonkostensubsidies en dienstencheques kunnen hier bij helpen.

Van mensen mag zeker worden verwacht dat zij iets terugdoen als zij iets krijgen, maar wel binnen grenzen. Daarbij betaalt de uitkering zich uiteindelijk het beste terug als de uitkeringsgerechtigde in een passende, betaalde baan terecht komt, waar zijn of haar kwaliteiten optimaal renderen.

Albertjan Tollenaar is universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ton Wilthagen is hoogleraar arbeidsmarktbeleid aan de Universiteit van Tilburg. Dit artikel werd eerder gepubliceerd in een aantal GPD-bladen.