COLUMN Een warme stal is gerieflijker dan een koude herberg

Het aantal zelfmoorden is in de afgelopen jaren enorm gestegen, met name onder mensen met een bijstands- of arbeidsongeschiktheidsuitkering.[1] Waar voorheen gedacht werd dat alleenstaande mannen een hoger risico liepen op zelfmoord, blijkt nu dat het hebben van een uitkering een doorslaggevende factor is: bij mannen (4,5 keer vaker dan mensen met een baan) en zelfs nog meer bij vrouwen (ruim 6 keer vaker). Zorgt het niet-hebben van werk voor suïcidale gevoelens of leiden depressieve gedachten tot verlies van je werk? Volgens onderzoekster Renske Gilissen van GGD Den Haag is niet te zeggen wat precies oorzaak en wat gevolg is. De onderzoekster, daarin gesteund door de Wereld Gezondheidsorganisatie, pleit ervoor dat  ‘poortwachters’ als medewerkers van de sociale diensten beter gaan letten op signalen van suïcidaliteit en mensen tijdig doorverwijzen naar hulpverlening.

Hoe groter de sociale ongelijkheid, hoe groter de maatschappelijke problemen

Hoezeer deze mensen ook hulp nodig hebben[2] – het heeft wel degelijk zin om iets beter naar de oorzaken te kijken. Op de jaarlijkse lezing van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid hield de Britse hoogleraar sociale epidemiologie Richard Wilkinson onlangs een lezing over ongelijkheid in hoogontwikkelde samenlevingen. Als je deze samenlevingen naar inkomen per hoofd van de bevolking bekijkt (het gemiddelde inkomen dus) dan zie je niets bijzonders. Maar wanneer je ze beziet in het licht van de inkomensverdeling over de samenleving, dan ontstaat een heel specifiek patroon dat in alle onderzochte (hoogontwikkelde) landen terugkeert. Naarmate het verschil in inkomen tussen de rijkste 20 procent en de armste 20 procent groter wordt, heeft een samenleving steevast te kampen met meer en ernstiger sociale problemen op het gebied van criminaliteit, geestelijke gezondheid, babysterfte, obesitas, tienerzwangerschappen, lagere sociale mobiliteit, aandeel van mensen in gevangenissen, zelfmoord, kennispeil, verslaving, lager vertrouwen in de medemens, enzovoorts. De cijfers uit onderzoeken naar deze maatschappelijke problemen (verkregen uit eindeloze hoeveelheden onafhankelijk onderzoek van erkende internationale instituten zoals de Verenigde Naties en de Wereldbank) laten steevast hetzelfde patroon zien. Hoe groter de ongelijkheid, hoe meer en ernstiger de problemen.

Sociale ongelijkheid treft iedereen

Sociale ongelijkheid is geen onvermijdelijk gevolg van economische groei of globalisering, maar een bewuste politieke keuze. Het blijkt dat sommige landen, door gerichte politiek, erin slaagden de verschillen te verkleinen terwijl de economie groeide.[3] In andere landen werd het verschil alleen maar groter. Van alle hoogontwikkelde economieën kennen de Verenigde Staten de grootste inkomensongelijkheid, de rijkste 20 procent heeft bijna 10 keer zoveel inkomen als de armste 20 procent. [4] En op al de genoemde problemen scoort de VS veruit het slechtst, vergeleken met de Scandinavische landen en Japan aan het andere einde van het spectrum. Opvallend – en dat is de kern van Wilkinsons betoog-  is dat deze problemen niet alléén de onderklasse treffen, al komen ze daar veel vaker voor. Nee, zelfs de rijkste 10 procent van een land met grote ongelijkheid, scoort slechter ten aanzien van deze problemen dan hun soortgenoten in een land met geringe ongelijkheid. Sociale ongelijkheid treft ons dus allemaal, stelt hij. Hoe komt dat?

Statusdruk geldt ook de rijken

Wilkinson noemt als belangrijkste oorzaak de statusverschillen in een land. Grote ongelijkheid zorgt voor grote statusdruk, die hand in hand gaat met gevoelens van superioriteit en inferioriteit, gevoelens van onzekerheid en wantrouwen: hoe worden we gezien? Bij het woord status denken we al gauw aan bankdirecteuren en commissarissen van een Raad van Bestuur, maar status verwijst gewoon naar de plaats in de groep die iedereen heeft.

Mensen leven in groepen, en beoordelen elkaar in een ‘split second’, op basis van uiterlijk en uitstraling, naar hun plaats in het geheel. Dat doen anderen op hun beurt ook weer bij ons. Het is de basis van ons functioneren in verschillende groepen (en dat geldt dus voor ons allemaal). Statusonzekerheid: een lage status of een onzekere positie, is daarom een aantasting van ons fundament, van ons zelfvertrouwen. Onderzoekers lieten proefpersonen verschillende taken uitvoeren. Het bleek dat de taken waarbij iemand blootgesteld werd aan sociale evaluatie (dat je door anderen beoordeeld wordt) steevast leidden tot de meeste toename van stresshormonen in het lichaam. Het is duidelijk dat de door Wilkinson genoemde statusonzekerheid mensen in een land met grote ongelijkheid méér bedreigt: je kunt dieper vallen, mensen zijn banger dat er op ze neergekeken wordt. Het grootste probleem van mensen in de laagste regionen van de samenleving is hun lage zelfbeeld. Maar de statusonzekerheid en statusangst heersen van laag tot hoog in de hele samenleving. Vandaar dat zelfs de rijksten niet helemaal veilig zijn voor de problemen van een ongelijke samenleving.

Nederland bekleedt wat betreft inkomensongelijkheid een lage middenpositie (de rijkste 20 procent heeft ruim 5 procent meer inkomen dan de armste 20 procent), met tot dusver een relatief lage score op het niveau van de genoemde problemen. Op het gebied van vermogensbezit is er echter een gigantische kloof in Nederland. De “armste” 60 procent bezit gezamenlijk slechts 1 procent van het totale vermogen en de rijkste 10 procent heeft gezamenlijk 55% procent van het vermogen. Wat betreft de geringe belasting op vermogen lijkt Nederland meer op de Verenigde Staten dan op de ons omringende landen.[5]

Ook in Nederland stijgt de ongelijkheid

De recent gestegen zelfmoordcijfers kun je heel goed in dit licht bezien. Met de crisis en de enorm gestegen werkloosheid is de feitelijke ongelijkheid in ons land toegenomen. En Wilkinson laat zien dat er een structureel verband bestaat tussen grotere ongelijkheid en hogere zelfmoordcijfers. Het is dan ook heel aannemelijk dat deze te verklaren zijn vanuit het enorme verlies aan status en de stress die het gevolg is van de negatieve sociale evaluatie. Die is niet alleen het gevolg van de crisis. Een belangrijke factor is de neoliberale ideologie, die tot in de uithoeken van onze samenleving is doorgedrongen. Volgens deze dominante overtuiging heb je je eigen positie aan jezelf te danken. Dat geldt voor de winnaars, maar zéker ook voor de verliezers. Die moeten maar positiever denken, mogen beslist niet in hun slachtofferrol blijven hangen of “huilie huilie” doen, en moeten als werklozen die zich suf solliciteren gewoon eens proberen een dagje niet te klagen.[6] Dit vertoog zorgt ervoor dat de allerlaagste, meest uitzichtloze status, een persoonlijk stigma wordt.

Niet zozeer de crisis zelf, maar de toenemende ongelijkheid en de ideologie die deze ongelijkheid rechtvaardigt breken onze samenleving af. Deze wordt gereduceerd tot het niveau van afzonderlijke individuen, zodanig zelfs dat de onderzoekers van de zelfmoordcijfers niet eens op het idee komen om te kijken naar structurele oorzaken voor een structureel probleem.

En het zijn dus niet alleen de grootste pechvogels die eronder lijden – al betalen zij de hoogste prijs, zoals Wilkinson laat zien. Ook de sociale cohesie in onze samenleving wordt erdoor ondergraven. Mededogen vanuit een gemeenschappelijk ondergaan van de crisis maakt plaats voor individuele verwijtbaarheid en verlies van sociale verbanden. Waarom zou je solidair zijn als de maatschappij alleen nog lijkt te bestaan uit profiteurs en mensen die op jouw positie of geld uit zijn? Onze samenleving wordt op deze manier een onherbergzame plek, waar egoïsme en wantrouwen het winnen van saamhorigheid en empathie. Maar een warme stal is nog altijd gerieflijker dan een koude herberg. Ik wens u allen een goed kerstfeest.


[1] De vraag is nog maar of ze die zullen krijgen: eerstelijns psychologische hulp zit niet meer in het basispakket.