‘Huurders zien ons als een van die instituties die je niet kunt vertrouwen. Dan zie ik ze denken: ik ga dat echt niet van jou aannemen, want jij bent een van hen.’ Een citaat uit een interview met een projectleider van een woningcorporatie.1 Dat wantrouwen is kenmerkend voor veel terreinen binnen het sociaal domein. Of het nu de jeugdzorg, de ggz, uitkeringsinstanties, sociale verhuurders of de kinderopvang betreft.
Eigenaarschap, verantwoording en trots
Het wantrouwen ondermijnt de uitvoering van veel hulp en van maatschappelijke afspraken in de sociale zekerheid, de rechtshandhaving et cetera. De vraag komt op of we in de rijke geschiedenis van zorg, welzijn en voorzieningen van de verzorgingsstaat aansprekende praktijken kunnen vinden die ons inspireren om dat wantrouwen om te zetten in eigenaarschap, verantwoording en trots. Vergeet niet dat het sociaal domein van oudsher een belangrijke kracht is in emancipatie, sociale vrede en het verbeteren van de kwaliteit van leven.
Toenemend wantrouwen door het verlies van onderlinge binding in de samenleving ondermijnt dit. Of zoals de filosoof Hans Achterhuis in zijn voorwoord bij mijn recente boek2 aangeeft: ‘Wij leven in een tijd waarin veel democratisch vertrouwen verloren is gegaan. [Zijn …] verhalen laten zien dat dit teruggewonnen kan worden, dat er een tegenwicht geboden kan worden.’
Rode draad is steeds dat de voorziening verantwoording aflegt aan de ‘klanten’
Mijn verhaal is dan ook niet bedoeld als historische terugblik, maar als een vooruitblik naar nieuwe vormen van wederzijdse hulp die voortbouwen op historische en praktische voorbeelden. Vormen die durven uit te gaan van onderlinge afhankelijkheid in de zorg voor elkaar. Ik denk dat daarbij oplossingen te vinden zijn die bijdragen aan betere zorg en hulpverlening en meer regie en eigenaarschap voor burgers, patiënten en cliënten.
Er valt iets te leren van de rijke geschiedenis van verenigingen, associaties en coöperaties. Denk aan kruisverenigingen, onderlinge ziekenfondsen, hulp vanuit kerkelijke en wereldse organisaties tegen armoede en voor ontwikkeling. Rode draad daarin is steeds dat de voorziening verantwoording aflegt aan de ‘klanten’, of dat nou de patiënt, de cliënt of – algemener – de burger of de wijkbewoner is. Vaak is die klant mede-eigenaar. In mijn boek Zorg voor elkaar geef ik talloze voorbeelden van onderlinge hulp onder vaak de moeilijkste omstandigheden – in Nederland, evenals in conflictgebieden. Uit die verhalen blijkt dat mensen bereid zijn elkaar te helpen, uit altruïsme, en vanuit het verlangen problemen gezamenlijk op te lossen ten voordele van eenieder en met trots op de gezamenlijkheid.
Laten we gaan voor meer binding tussen cliënt en uitvoering, ook met inzet van andere burgers
Dan staan we dicht bij de filosoof Kropotkin uit begin vorige eeuw, die juist de oerkracht van samenwerking benadrukt.3 In tegenstelling tot het toen al invloedrijke denken van Darwin, met zijn nadruk op het met geweld overleven van de sterksten.
Ruiten aan diggelen
Bij veel onvrede in het sociaal domein gaat het om een diep wantrouwen niet gezien of gehoord te worden, overgeleverd te zijn aan een kille bureaucratie, te worden gediscrimineerd op achtergrond, religie, sociale status. De boosheid die daar soms achter schuilgaat, is enorm, maar doet veelal ook geen recht aan de inzet en de betrokkenheid van professionals.
In mijn rol als bestuurder van de jeugdbescherming was ik geschokt door de agressie en de woede van ouders. Regelmatig gingen bij ons de ruiten aan diggelen en voerden wij gesprekken met schuimbekkende cliënten. Professionals leken vaak de klappen op te vangen van overheidsbeleid dat generaliseert, slecht luistert naar de gebruikers van voorzieningen en voorkomt dat de hulpverlener er als ‘vriend van het huis’ voor de cliënt is.
Laten we gaan voor meer binding tussen cliënt en uitvoering, ook met inzet van andere burgers, en meer inzet en verantwoording bij maatschappelijke afspraken rond sociale zekerheid, jeugd, ggz, buurtwelzijn, het beheer van onderwijs.
Veranderstrategie
Wat zou een actieve veranderstrategie kunnen zijn om het dna van wederzijdse hulp weer tot leven te wekken? Juist om boosheid, het zich verloren voelen in veel te grote en afstandelijke verbanden, te bestrijden. Want ja: kleine schaal, herkenbaarheid, concrete resultaten, zichtbare eigen inzet zijn van belang.
Ik doe een voorzet. Zoek naar plaatsen en onderwerpen in het sociaal domein waar gezamenlijkheid enerzijds tot betere en waardevoller voorzieningen leidt en anderzijds het nastreven ervan een identiteit geeft waar je trots op kunt zijn. In mijn boek laat ik zien dat zulk dna bijna altijd te vinden is bij wederzijdse hulp. Het begint met de erkenning van wederzijdse afhankelijkheid en de waarde daarvan; niet alles kan immers worden uitbesteed aan instituties en de overheid.
Tijd om afscheid te nemen van governance waar toezichthouders aan niets en niemand verantwoording verschuldigd zijn
Om dat teweeg te brengen, is eigenaarschap nodig, en dat begint bij het verantwoording afleggen door instituties en voorzieningen. Ieder governance-model kan daar meteen mee beginnen. Verantwoord je doelen, praktijken en de ingezette middelen. Zorg dat de toezichthouder, de raad van toezicht, lering trekt uit de jaarlijkse verantwoordingsvergadering. Dat geeft óf een goed draagvlak óf kan, indien nodig ook met personele gevolgen voor de bestuurders, tot bijstelling leiden. Het kan een formele vorm van een coöperatie of een vereniging aannemen, maar ook een statutair beschreven ‘vrijwillige’ verantwoording zijn. Het is tijd om afscheid te nemen van een governance waar de toezichthouders aan niets en niemand verantwoording verschuldigd zijn. Voorzieningen die beter luisteren of zelfs eigendom van de deelnemers zijn, kunnen ook hulpverleners hebben die herkenbaar zijn als ‘vriend van het huis’, en niet als lange arm van een onverschillige bureaucratie.
Lotsverbondenheid en betrokkenheid
Centraal staat ‘direct ervaren lotsverbondenheid en betrokkenheid’. Denk bijvoorbeeld aan voorzieningen voor gehandicapten, thuiszorg, woonvoorzieningen voor ouderen, de school of de opvang voor je kinderen, buurtsteun in de jeugdzorg. Maar ook over de verantwoording van bijvoorbeeld jeugdbescherming, voogdij, tbs, onderwijs en kinderopvang zijn afspraken te maken waarin verantwoording wordt afgelegd aan burgers en aantoonbaar naar hen wordt geluisterd.
Tot slot kunnen om ‘de kracht van wederzijdse hulp’ te ontdekken de volgende punten mogelijk behulpzaam zijn als handreiking:
- Is er voor belanghebbende burgers c.q. maatschappelijke ‘eigenaren’ van een voorziening kwaliteit en waarde te verwachten?
 
- Kunnen de deelnemers trots zijn op hun rol, zelfwerkzaamheid, eigenaarschap?
 
- Legt de voorziening (jaarlijks) aan de deelnemers verantwoording af over middelen, doelen, resultaten?
 
- Worden voorzieningen en afspraken aantoonbaar bijgesteld als dat nodig is?
 
- Is er tussen uitvoerders en ‘klanten’ overeenstemming over de schaal en de inrichting van voorzieningen en afspraken?
 
Erik Heijdelberg is toezichthouder in de zorg en was onder meer betrokken bij de opbouw van gezondheidszorg in conflictgebieden en was directeur van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie. In 2025 publiceerde hij het boek Zorg voor elkaar. De kracht van wederzijdse hulp in tijden van wantrouwen bij uitgeverij Warden Press.
Foto: Kampus Production via Pexels.com