Alarmisme verzwakt terechte kritiek op transitie

Het boek De verhuizing van de verzorgingsstaat biedt een overstelpende hoeveelheid waardevolle waarschuwingen tegen overspannen verwachtingen van de decentralisaties, leest Nico de Boer. Maar de alarmistische en suggestieve toonzetting verzwakt die en de empirische basis is te smal voor de conclusies.

De Nederlandse verzorgingsstaat is al sinds zijn ontstaan één permanente verbouwing. Spectaculaire uitbreidingen werden gevolgd door iets langzamere inkrimpingen, onderdelen verdwenen en er kwamen nieuwe bij. Achter de façade veranderden de verhoudingen net zo permanent: professionals werden op het schild gehesen om daar weer bijna net zo hard af te vallen, burgers ontwikkelden zich van object tot medebepaler, van consument tot initiatiefnemer. En intussen vond in bijna een halve eeuw verzorgingsstaat een geleidelijke decentralisatie plaats, die nooit onomstreden was.

In ‘De verhuizing van de verzorgingsstaat’ (het jaarboek van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken) analyseren Femmianne Bredewold, Jan Willem Duyvendak, Thomas Kampen, Evelien Tonkens en Loes Verplanke de meest recente fase van die verbouwing: de drie decentralisaties en de daarvan verwachte ‘transitie’.

De balans van de verhuizing is negatief

De balans die zij van die verhuizing opmaken, is negatief. Van de negen ‘beloften van nabijheid’ worden er slechts drie ‘in behoorlijke mate worden waargemaakt’: vertrouwdheid, maatwerk en samenwerking. Voor de overige beloften (een betere aansluiting op de vragen van burgers, preventie, een integrale aanpak, creativiteit, ontzorgen en normaliseren en efficiëntie) geldt dat niet of in veel mindere mate.

Intussen heeft de ‘verhuizing’ volgens de auteurs wel een paar nare tekorten opgeleverd: een professioneel tekort (professionals lijken door de transitie meer ruimte te krijgen, maar dat is schijn), een democratisch tekort (een gebrek aan maatschappelijk debat over wat we met de zorg willen) en een solidariteitstekort (het gaat in het beleid om solidariteit met de mensen die we toch al kennen en dus niet om de solidariteit met vreemden).

Het jaarboek waarschuwt daarbij indringend tegen overspannen verwachtingen van de ‘verhuizing’. De actieve solidariteit van mantelzorgers en vrijwilligers is niet oneindig. Sociale netwerken laten zich niet eenvoudig inzetten. In de keukentafelgesprekken lijkt het te gaan om huiselijkheid, maar niet zelden wordt die misbruikt om redenen te vinden voor het beperken van de inzet van professionele zorg.

Alsof de formele solidariteit intussen bijna is afgeschaft

Allemaal heel behartigenswaardig, maar die waarschuwingen verliezen een groot deel van hun kracht door de alarmistische en suggestieve toon van het boek. De auteurs suggereren dat formele solidariteit intussen bijna is afgeschaft en dat professionele en ambtelijke kennis buiten de orde is verklaard. Nu zijn de bezuinigingen die met de decentralisaties gepaard gingen inderdaad enorm, maar van afschaffing van de verzorgingsstaat is in Nederland geen sprake. De opwaardering van de kennis en ervaring van cliënten en hun naasten heeft geleid tot zekere relativering van professionele kennis, maar ik hoor nergens de oproep het voortaan maar helemaal zonder professionals of bureaucraten te doen.

Die suggestiviteit schuilt ook in andere sleutelwoorden in het boek. Als professionals zich kritisch verhouden tot het beleid, heet dat in het boek ‘verzet’, dat bovendien kennelijk vaak ‘stil verzet’ moet blijven. ‘Open weerstand zou professionals kwetsbaar maken, omdat zij dan het risico lopen dat bureaucratische controle hen veroordeelt en straft’ (p126).

Voor het bestaan van zulke veroordelingen of straffen levert het boek echter geen bewijs. Ook het veel gehanteerde woord ‘emotie­management’ klinkt als verdachtmaking, namelijk dat sociaal professionals en ambtenaren sinds de decentralisaties op grote schaal emoties van onschuldige cliënten zijn gaan manipuleren om een omstreden beleid te realiseren of juist af te remmen.

Opbouwende kritiek wordt zo al gauw collaboratie

Zulke termen creëren het wat rellerige beeld van een klein aantal verzetshelden dat zich manmoedig weert tegen een massieve aanval op ons erfgoed door geen emoties van onschuldige burgers te manipuleren. Opbouwende kritiek op de drie decentralisaties wordt in dat beeld dan al gauw een soort collaboratie. Alsof er geen progressieve kritiek op de klassieke verzorgingsstaat mogelijk is.

De empirische basis van het onderzoek is bovendien niet altijd breed genoeg voor de waarschuwingen. De onderzoekers constateren dat het in slechts 3 van de 66 gevallen lukte om het sociaal netwerk meer in te schakelen. Dat kan zijn, maar daarbij ging het om pogingen in het kader van een overwegend individualiserende aanpak en ten tijde van de observaties bovendien veelal om herindicatiegesprekken.

Dat het daar niet lukt, ligt voor de hand. Maar betekent dat dat het helemaal niet kan? Misschien zijn voor het effectief aansluiten op informele zorg wel andere sociaal professionals nodig met andere technieken in andere settings. Het fenomeen opbouwwerker komt echter in het hele jaarboek geen enkele keer voor. Preventieve aanpakken zoals ‘dementievriendelijke wijken’ evenmin.

Zelfredzaamheid heeft voor veel mensen ook een positieve waarde

Een soortgelijk gebrek aan precisie wreekt zich als de auteurs de zelfredzaamheidmatrix (ZRM) beschouwen als dé concretisering van het fenomeen zelfredzaamheid. Ze laten scherp zien hoe die matrix wordt misbruikt om het dagelijks leven van mensen met een ziekte of een beperking de maat te nemen.

Ze hanteren daarvoor in navolging van de Franse sociologen Boltanski en Thévenot de termen ‘industriële logica’ en ‘huiselijke logica’. ‘Door de toepassing van de ZRM bij het keukentafelgesprek doet de industriële logica nadrukkelijk haar intrede in de huiselijke setting.’ (p62). Door zich op dat industriële misbruik te fixeren, hebben ze er te weinig oog voor dat zelfredzaamheid en huiselijke autonomie op zich voor veel mensen met een ziekte of een beperking een zeer positieve waarde hebben.

Die ‘huiselijke logica’ komt er in het jaarboek sowieso bekaaid af, namelijk vooral in zijn functie van legitimatie voor beleidsmakers om te bezuinigen en professionals te diskwalificeren. Dat doet onvoldoende recht aan de centrale positie die huiselijkheid heeft in alles wat met zorg en ondersteuning te maken heeft. Zonder het huiselijke is zorg ondenkbaar, zelfs bij dak- en thuislozen en steeds vaker ook in de topklinische zorg. Voor de andere logica’s geldt dat niet. De huiselijke logica is niet zomaar een van de vele logica’s die je zou kunnen kiezen bij het inrichten van zorg en ondersteuning, maar het absolute ankerpunt daarvoor.

Interessant pleidooi aan het slot

Interessant is daarom het pleidooi dat Duyvendak en Tonkens in hun slothoofdstuk houden voor een ‘collectief bindend en inspirerend verhaal’ waarmee ‘we een fatsoenlijke verzorgingsstaat overeind kunnen houden’. Zij zien daarin een centrale plaats voor ‘de civiele logica in aanvulling op de huiselijke logica’ (p250). Dat is een cruciale formule. Naar eigen zeggen hebben ze daarmee een collectieve organisatie van solidariteit op het oog (niet alleen met naasten maar ook met vreemden) en burgers die op voet van gelijkheid een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de publieke sfeer.

Opmerkelijk is, dat in die formule de bureaucratische logica (lees: de staat) en de professionele logica kennelijk een minder centrale plaats mogen hebben. Daarmee krijgt het pleidooi van Duyvendak en Tonkens verrassend veel gelijkenissen met een deel van het gedachtengoed achter de decentralisaties, namelijk het pleidooi voor burgerkracht.

Nico de Boer is publicist en was in 2011 met Jos van der Lans auteur van het invloedrijke ‘Burgerkracht: de toekomst van het sociaal werk in Nederland’, waarnaar in ‘De verhuizing van de verzorgingsstaat’ enkele keren wordt verwezen.

In het komende Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken staan verschillende reacties op het boek De verhuizing van de verzorgingsstaat, waaronder ook een uitvoerige recensie van Nico de Boer.

Foto: Ariel Dovas (Flickr Creative Commons)