Jeugdzorg kan nog altijd stukken beter

De Jeugdwet heeft nog niet de gehoopte verbeteringen opgeleverd. Kees Bakker signaleert hier en daar zelfs verslechteringen van de jeugdzorg. Meer kinderen in jeugdhulp met verblijf, meer voogdijmaatregelen, slechtere toegankelijkheid van specialistische hulp en wijkteams die niet functioneren als eerstelijns jeugdhulp maar als doorverwijsorgaan.

Op 1 oktober jl moesten de 42 jeugdhulpregio’s in Nederland hun plannen voor de transformatie van de jeugdzorg, in het kader van het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd, hebben ingediend. Een stuurgroep van Rijk, VNG, branche- en cliëntorganisaties zal die plannen beoordelen. Er zijn spelregels en criteria opgesteld en in principe budgetten toegedeeld voor de regio’s op basis van het aantal kinderen tot 23 jaar op 1 januari 2018. Zal daarmee dan eindelijk de beoogde transformatie vorm krijgen?

Tot nu toe was daarvan nauwelijks sprake. Begin dit jaar verscheen het rapport ‘Eerste Evaluatie Jeugdwet[1], drie jaar na de inwerkingtreding van de Jeugdwet. Kort samengevat luidt de conclusie van deze tussenbalans: de transitie, de decentralisatie van verantwoordelijkheden naar gemeenten heeft niet geleid tot grote brokken. Maar de gewenste transformatie, de vernieuwing en verbetering van het stelsel, is nog niet echt van de grond gekomen.

Er is niet minder druk gekomen op specialistische zorg door meer preventie en eigen kracht en de ruimte voor professionals is eerder verder beperkt dan vergroot, met name door toename van de administratieve lasten. Wel is er meer bereidheid en vertrouwen in samenwerking tussen partijen. De onderzoekers concluderen enigszins optimistisch dat de ontwikkeling ‘ten dele de goede kant op gaat’. Nu valt op die conclusie nog wel wat af te dingen. Een paar feiten op een rij.

Residentiële jeugdhulp neemt toe

Allereerst, het gebruik van jeugdhulp is de afgelopen decennia exponentieel gegroeid. Tussen 2000 en 2018 verdubbelde het van zo’n honderdnegentig- naar vierhonderdduizend gebruikers.[2] Die stijging komt bijna geheel voor rekening van de groei van ambulante jeugdhulp en de laatste jaren voornamelijk door de groei van de jeugdhulp door wijk- en buurtteams. Het gebruik van jeugdhulp met verblijf (pleegzorg en residentieel) bleef in deze jaren min of meer gelijk, maar na de invoering van de Jeugdwet steeg dit fors, met een toename van residentieel verblijf van 25 procent tussen 2015 en 2018. De toename van ambulante jeugdhulp, de inzet van wijkteams en alle idealen van de transformatie hebben het aantal jeugdigen in 24 uursvoorzieningen dus niet omlaag kunnen brengen. Integendeel: dat aantal is juist sterk toegenomen.

Teveel nadruk op eigen probleemoplossende vermogen

Daar komt bij dat er nog veel klachten zijn van cliëntorganisaties over het gebrek aan passende, gespecialiseerde, hulp bij zwaardere en complexe problematiek: nog moeilijker en langere wegen naar de juiste hulp, te weinig mogelijkheden voor maatwerk, langere wachtlijsten voor specialistische hulp, moeizaam functionerende wijkteams als toegang naar specialistische hulp en vele wisselingen van hulpverleners en instanties onderweg.

De kritiek is dat de nadruk bij de gemeenten en wijkteams teveel ligt op het versterken van de eigen probleemoplossende vermogens van cliënten en hun omgeving en op lichte ondersteuning in plaats van zo snel mogelijk bieden van de juiste, passende hulp en inschakeling van specialistische hulp.

Het lukt niet om het aantal beschermingsmaatregelen te verlagen

Niet alleen heeft de toename van de ambulante jeugdhulp niet kunnen verhinderen dat het aantal jeugdigen in 24-uursvoorzieningen is gestegen, het lijkt ook maar niet te lukken om het aantal opgelegde kinderbeschermingsmaatregelen te verminderen en te vervangen door onder andere intensieve gezinsondersteuning. Het aantal ondertoezichtstellingen is nu bijna net zo hoog als in 2005. Het aantal voogdijmaatregelen – een zwaardere maatregel - is tussen 2005 en 2018 verdubbeld, al is die trend de laatste jaren wat afgevlakt. Ook in dat opzicht tekent de transformatie zich nog niet af.

Wijkteams weten te weinig van problematiek

Ook het succes van de wijkteams is wat betreft jeugdzorg vooralsnog beperkt. Voor veel gemeenten zijn de wijkteams een van de belangrijkste pijlers van de transformatie. De generalisten in de teams moeten preventieve en lichte hulp en ondersteuning bieden, zo nodig op- en afschalen naar specialistische hulp, maar ook integraal werken aan de oplossing van meervoudige problemen (één gezin, één plan, één regisseur). Maar vooral zouden de teams het ideaal van het versterken van de eigen kracht van jeugdigen, gezinnen en hun sociale omgeving en daarmee het terugdringen gebruik van specialistische, dure hulp, helpen verwezenlijken. Dat laatste is in ieder geval (nog) niet gelukt.

Een veel gehoord kritiekpunt is ook dat bij wijkteams en gemeenten het perspectief van langdurige hulp en ondersteuning bij chronische problematiek en de kennis daarover ontbreken. Ouders van kinderen met dergelijke problematiek ervaren veel tegenwerking en barrières in de toegang naar passende hulp.

Doorverwijsorgaan in plaats van eerstelijns jeugdhulpvoorziening

Een uiterst kritisch rapport[3] over de hulp aan kwetsbare gezinnen door de wijkteams van de gezamenlijke inspecties Toezicht Jeugd/Sociaal Domein constateerde vorig jaar al dat over het algemeen een goede probleemanalyse ontbreekt; de veiligheid onvoldoende wordt ingeschat; het niet goed lukt samenhang in de hulp te brengen; dat de regie onvoldoende helder is en er veel knelpunten zijn in het op- en afschalen. Voor een deel komt dat doordat veel medewerkers nog onvoldoende competenties hebben voor de aanpak van complexe problematiek. Maar ook hebben ze weinig doorzettingsmacht en bevoegdheden.

Mijn inziens is daarnaast de positionering van de wijkteams een factor, namelijk als toegang tot jeugdhulp.[4] Zij worden zo vooral beschouwd als een eerste schakel in de hulpketen en een doorverwijs- en indicatieorgaan en minder als eerstelijns jeugdhulpvoorziening en organisator van maatwerk en passende hulp.

Burgers waarderen jeugdhulp minder dan voorheen

Niet alleen de feitelijke ontwikkelingen in de professionele jeugdhulp zijn zorgelijk, ook de waardering voor die hulp is na de invoering van de Jeugdwet flink gedaald. Uit onderzoek van I&O Research[5] blijkt dat de waardering van Nederlanders voor de jeugdhulp tussen 2014 en 2017 is afgenomen van 7,4 naar 6,9. En van ouders voor de hulp aan kinderen met gedrags- of psychische problematiek zelfs van 7,7 naar 6,9.

Zullen ambitieuze actieplannen het tij keren?

Al met al lijkt het wat somber gesteld te zijn met de ontwikkelingen rond de transformatiedoelen. Het is duidelijk dat er nog heel veel nodig is om een en ander de goede kant op te duwen. Dit voorjaar pakte het rijk, samen met VNG, branche- en cliëntorganisaties, de handschoen op met het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd.[6] [] Hierin worden in zes actielijnen de transformatiedoelen geconcretiseerd en in ongeveer dertig actiepunten uitgewerkt. De lat ligt hoog en de tijdspanne is kort. Voluit wordt ingezet op gezamenlijke acties in de 42 jeugdhulpregio’s. Daarvoor is 108 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de komende drie jaar.

Hoe al die acties en beoogde producten moeten leiden tot een collectieve verbetering blijft een open vraag. Dit soort grote veranderprogramma’s hebben nogal de neiging te verzanden en vast te lopen in de dagelijkse beslommeringen. De transformatie is geen eenvoudige opgave. Het actieprogramma is ambitieus, de doelen zijn divers, de praktijk weerbarstig en de context complex. En echt samen-werken, samen-leren, kennisdelen en veranderen is bepaald geen traditie in ons polderlandje, waar iedereen liefst het wiel zelf uitvindt.

Ik hoop van harte dat het actieprogramma een duw in de goede richting kan geven en we positieve resultaten kunnen terugzien in de volgende evaluatie van de Jeugdwet. Maar of het tij echt zal worden gekeerd, betwijfel ik op sombere momenten.

Kees Bakker is oud-bestuurder van het Nederlands Jeugdinstituut en doet nu na zijn pensionering onder andere onderzoek naar ontwikkelingen in de jeugdsector.

 

[1] Rapport Eerste Evaluatie Jeugdwet. Na de transitie nu de transformatie. ZonMw 2018.

[2] Bakker, Niet Thuis: over-leven en opvoeding in jeugdtehuizen. NJi 2017 en CBS 2018 , Jeugdzorg voor en na de Jeugdwet: overzicht van het gebruik van jeugdzorg 2011-2016.

[3] Het wijkteam en kwetsbare gezinnen. Toezicht Sociaal Domein/ Samenwerkend Toezicht Jeugd Utrecht maart 2017.

[4] Zie onder andere de Eerste Evaluatie Jeugdwet 2018 en Actieprogramma Zorg voor de Jeugd 2018

[5] Sociale wijkteams in de lift. I&O Research 2018.

[6] Actieprogramma Zorg voor de jeugd. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Ministerie van Justitie en Veiligheid i.s.m. Vereniging Nederlandse Gemeenten/ VNG, Branches Gespecialiseerde Zorg voor jeugd/ BGZ en Landelijke Cliëntorganisaties. Den Haag april 2018.

Dit artikel is 12636 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. Het aantal kinderen uithuisgeplaatst in eigen beheer nemen van de G.I. heeft als voordeel dat het werkgelegenheid schept en de directie van veel $ubsidie kan genieten.
    Daarentegen is er een contra-indicatie aan uithuisplaatsen dat de ‘jeugdzorg’ nimmer afweegt: Internist prof.dr.med. Ursula Gresser, 2015. Ze spreekt: “Kinderen hebben behoefte aan contact met de eigen ouders; risico op depressie is groot bij kinderen onder het gescheiden zijn van diens ouder of ouders. … Contactsabotage naar ouders maakt kinderen na de scheiding ziek.” {Dit geldt zeker ook bij Uithuisplaatsingen, dubbelop}. “Het verlies van contact met levende ouders schaadt kinderen ongeveer twee keer zo lang en drie keer zo intens als het contactbreuk wegens de dood van een ouder.” De arts heeft de zes meest recente internationale studies over dit onderwerp geëvalueerd.
    Volgens de door haar onderzochte studies treedt het vaakst depressie op, op de tweede plaats verslaving, als stoornis. Ze vervolgde: “Rechters en ‘jeugdbescherming’ kunnen zich niet langer erop beroepen dat ze d.m.v. een contactbreuk (of te slechte bezoekregeling) ‘ten behoeve van een kind’ handelen. Diegene die nog steeds verlies van contact veroorzaakt, heeft nu kennis over het schadelijk effect.” Zo schaadt het durend te hoge Cortisolgehalte bij vreemde wegplaatsing naar een onbekende setting het kind fysiek, naast stressreacties die het kind in zelfverdediging verbergt, internaliserend, al kan een externaliserend gedrag daaruit ook resulteren. (Bron op: https://jeugdbescherming.jimdo.com/kwaliteit/wertenschap-kind-oudercontact-schaden-is-schadelijk/).
    Ook Daniël Weinberger, 2018: “Extreme Stress in jeugdzorg is giftig voor het DNA!”:
    “Het echte gevaar van het scheiden van kinderen van ouders is niet de psychologische stress – het is de biólogische tijdbom. Het geschreeuw en het gehuil, de angst en de verlatenheid zijn hartverscheurend (https://www.youtube.com/watch?v=tYpDhlgD3y0). Maar de fall-out verbleekt in vergelijking met de minder zichtbare langetermijneffecten die meer sinister en gevaarlijk zijn.
    Het scheiden van kinderen van hun ouders, in een UitHuisPlaats-setting of buitenlandse adoptie, naar vreemden, veroorzaakt de meest extreme levensstress die een kind kan ervaren. En het veroorzaakt diepgaande en onomkeerbare veranderingen in de manier waarop hun DNA 3 wordt verpakt en welke genen aan en uit worden gezet in de cellen van het lichaam, in organen zoals de pancreas, de longen, het hart en de hersenen – wat leidt tot levenslange veranderingen in de structuur en functie ervan.”
    Deze wetenschappelijke inzichten, conform wat prof.dr. Jo Hermanns in Zeeland vond, duiden dat de weging tot uithuisplaatsen, of beslissen tot éénoudergezag , veel beter en dus naar IVRK artikel 24 lid 1 diagnostischer gemeten moet worden. Ook de adoptiewetenschappen duiden er op dat er veel meer rekening gehouden moet worden met latere ontwikkelingsfasen van de opgroeienden, wetende dat ze hun historie zullen ontdekken en dit ook een groot gevolg in hun leven kan innemen. En wat dan… Prof.dr. R.J van der Gaag, oratie, 2003: Hij adviseerde vòòr de ingang tot de toch wel ernstig ingrijpende dwangzorg ‘zwaargewichten’, diagnostische specialisten, te zetten die naar hun beroepscode het cliëntsysteem zèlf zien en onderzoeken. Er bestaat interactiediagnostiek. Zo is er meer wetenschap dat toch adviseert een kind met gezin thuis de diagnostisch passende hulp èn voorlichting te verstrekken.
    In het Actieplan wordt het preventief voorlichten van de diverse mogelijkheden niet genoemd, zodat ouders niet geïnformeerd raken wat wanneer het kind voelt en er geen keuze gemaakt kan worden voordat de dwangzorg toeslaat.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.