Participatiesamenleving: niet dezelfde fout maken als met de multiculturele samenleving

We mochten indertijd geen vragen stellen bij de multiculturele samenleving, waardoor ze later met badwater en al is weggegooid. Ook nu, bij de participatiesamenleving, mogen we geen vraagtekens plaatsen. Maar laten we het toch maar wel doen, reageert Margo Trappenburg op Willem Jan Meerding.

Vroeger was het de multiculturele samenleving. Je mocht daar geen vraagtekens bij zetten. De multiculturele samenleving was een feit: ze bestond al, of de maatschappij zou zich vanzelf in die richting ontwikkelen. Bovendien was die samenleving mooi en zou het stigmatiserend zijn voor culturele minderheden als zij als probleem werden beschouwd. Dit beeld bleef in stand totdat mensen - in navolging van Frits Bolkestein, Paul Scheffer en Pim Fortuyn - eindelijk durfden te zeggen dat mensen in een villawijk gemakkelijk praten hadden. Zij woonden niet naast amper Nederlands sprekende buren in een steeds zwarter wordende buurt en hun kinderen kwamen niet van school met een Nederlands-Marokkaans accent.

Prachtig toch, die participatiesamenleving

Tegenwoordig is het de participatiesamenleving. De traditionele verzorgingsstaat met zijn vele door de staat betaalde hulpverleners wordt vervangen door een samenleving gebaseerd op altruïsme, vrijwilligerswerk en mantelzorg. Ook daar mag je geen vraagtekens bij zetten want de maatschappij zou zich vanzelf in die richting ontwikkelen. Dat gebeurt van onderop volgens politici en beleidsmakers, die daarmee suggereren dat zij hun beleid alleen maar op die ontwikkeling aanpassen.

Een participatiesamenleving is heel mooi, vinden diezelfde beleidsmakers. Wat is er fraaier dan mensen die zelf gaan zorgen voor hun ouder wordende ouders in plaats van deze te helpen verhuizen naar een verzorgingshuis? Of buurtbewoners die een oogje houden op kwetsbare mensen in de wijk (mensen met een verstandelijke beperking, mensen met een psychiatrische stoornis) en daar zelf ook helemaal blij van worden? Prachtig toch? Wetenschappers die zich vervolgens kritisch afvragen wie die buren dan wel niet zijn die oogjes in het zeil moeten houden, zijn stigmatiserend bezig. Die zijn bezig met een ´ongelukkige framing die niemand recht doet´, zoals Willem Jan Meerding van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving hier gisteren stelde.

In de Vondelbuurt vind je geen kleinschalige woonvormen voor verstandelijk beperkten

In de begindagen van de vermaatschappelijking – het proces waarbij mensen met psychiatrische aandoeningen en/of verstandelijke beperkingen verhuisden van grootschalige inrichtingen naar kleinschalige woonvormen in de buurt – werd door tegenstanders nog wel eens gezegd dat dit zou leiden tot een waardedaling van hun huizen. Dat argument werd indertijd door een van de Amerikaanse voorstanders lachend weggewoven. Psychiatrische patiënten kwamen over het algemeen in uiterst vervallen buurten terecht. De weinige koopwoningen die je daar aantrof, waren überhaupt weinig waard.

Zelf bekeek ik de plaatsing van kleinschalige woonvormen voor mensen met verstandelijke beperkingen en/of een psychiatrische achtergrond in Amsterdam. Wat bleek? Kleinschalige woonvormen en appartementjes voor mensen met beperkingen waren niet willekeurig gespreid over de stad. We vinden ze niet of nauwelijks in de Vondelbuurt, waar de huizen te duur zijn voor instellingen en hun cliënten, wel in Zuidoost waar de huizen worden verhuurd door woningcorporaties en dus goedkoper zijn. Niet in de Willemsparkbuurt wel in de Kolenkitbuurt. Niet in Oud-Zuid en wel in de Dapperbuurt.

Buiten Amsterdam is er een betere spreiding van woonvormen voor gehandicapten

Ook uit onderzoek van mijn promovenda Femmianne Bredewold naar twee Zwolse wijken waar kleinschalige woonvormen gevestigd zijn, bleek dat in de arme wijk – Ittersumerlanden - veel meer mensen met een beperking wonen dan in de duurdere buurt, Schellerlanden. Nieuwkomers in Ittersumerlanden schrikken van de grote aantallen mensen met beperkingen. Bredewold citeert een van haar respondenten die zich afvraagt wie haar nieuwe buren zullen zijn: ‘Nu hebben we zoiets van “oh asjeblieft, nu een normaal iemand” zeg maar.’ De wijkagent in Ittersumerlanden analyseert de situatie als volgt: ‘Zoals het nu is, is het allemaal geconcentreerd in de laagopgeleide buurten. Waar werkloosheid heerst en noem het maar op, en daar plaats je dan ook nog verstandelijk beperkte mensen. Die ook nog hun eigen moeilijkheden meebrengen. Nou, je zult er als gezin met kleine kinderen maar wonen, in een buurt waar verstandelijk beperkte jongeren hun scooter op straat repareren en iedere nacht om twee uur dat ding starten en wegrijden. Dat maakt ze allemaal niet uit, die lawaaioverlast.’

Mijn studente Merel Hilbolling nam een steekproef uit het totaal van zorginstellingen in Nederland en ging voor 44 instellingen na waar hun kleinschalige woonvormen zijn gevestigd. Ook zij vond een verband met de sociaaleconomische status van een wijk, maar lang niet zo extreem als in Amsterdam. Uit haar interviews met zorginstellingen buiten Amsterdam bleek dat zorgbestuurders daar er vaak voor kiezen om instellingsbewoners juist niet te laten verhuizen naar onveilige wijken, waar burgers veel sociale problemen hebben. Maar ook de duurste wijken achtten zij ongeschikt voor mensen met beperkingen, omdat rijke mensen weinig thuis zijn vanwege hun werk en zich in hun vrije tijd veelal amuseren buiten de buurt. Dit ‘lage gebruik’ maakte de buurt saai voor mensen met lichte beperkingen.

Wij – Femmianne Bredewold, Merel Hilbolling en ik - troffen hetzelfde beeld aan als Willem Jan Meerding en het CBS: mensen met verstandelijke en/of psychiatrische beperkingen wonen ‘iets minder vaak in wijken met een hoog inkomen of met veel koopwoningen’. Ze willen niet opvallen en ‘in een villawijk is niet opvallen een stuk lastiger dan in een buurt waar meer mensen wonen die “iets” hebben.’

Dit heeft niet alleen te maken met de lagere kosten voor zorginstellingen, maar ook met de vrije keuze van kwetsbare mensen zelf. Bij het problematiseren van de multiculturele samenleving was dit eveneens een belangrijk argument: allochtonen woonden zelf het liefst bij elkaar en die vrije keuze mocht je niet doorkruisen met een spreidingsbeleid om buurtbewoners te ontzien of om de lasten van de multiculturele samenleving eerlijk te verdelen.

Lastenverschuiving moet worden benoemd en besproken

Zowel Meerding als het CBS constateert dat kwetsbare mensen lang niet altijd een beroep doen op hun buren voor zorg. Naarmate de participatiesamenleving verder vorm krijgt en professionele zorg verder wordt wegbezuinigd, zal dit niettemin steeds vaker voorkomen en dan komen mensen in villawijken wel erg gemakkelijk weg. De overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving is een verschuiving van passieve solidariteit via belasting en premies - waarbij de sterkste schouders automatisch de zwaarste lasten dragen - naar actieve solidariteit: daadwerkelijke hulp door familie, vrijwilligers en buurtbewoners. Die lastenverschuiving moet worden benoemd en besproken.

Dat het CBS uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar die verschuiving is prima. Dat geeft ons argumenten in handen om na te denken over lastenverdeling in de participatiemaatschappij. Het is achteraf heel verkeerd geweest dat we dat bij de multiculturele samenleving niet hebben gedaan omdat we een ‘ongelukkige framing’ wilden vermijden. Laten we niet nog een keer diezelfde fout maken.

Margo Trappenburg is bijzonder hoogleraar Grondslagen van het Maatschappelijk Werk (vanwege de Marie Kamphuis Stichting) aan de Universiteit voor Humanistiek en hoofddocent bij Bestuurs- en Organisatiewetenschap aan de Universiteit Utrecht.
Dit artikel is gebaseerd op de bijdrage ‘De lasten van de zorg. Vermaatschappelijking van de zorg drukt vooral op lager betaalden’, in: Laure Michon en Jeroen Slot (red.), Armoede in Amsterdam. Een stadsbrede aanpak van hardnekkige armoede, Bureau Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam (2014).

Foto: Sarah Lafleur-Vetter (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 3615 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. Het is jammer dat er zo negatief wordt aangekeken tegen de multiculturele samenleving. Men vergeet dat sommige bevolkingsgroepen, zoals hindoestanen prima zijn geïntegreerd.
    Wat jammer is, is dat alles op het bordje van multiculturele samenleving wordt gelegd, zonder te kijken naar de onderliggende factoren, zoals huiselijk geweld, huwelijksdwang, ptss, autisme, opvoedfactoren e.d.
    Dat heeft niks te maken met cultuur, maar dat is onderdrukking. Het is logisch dat Marokkanen niet altijd even goed zijn geïntegreerd, Nederland doet (bijna) niks aan huiselijk geweld, behandeling van ptss na huiselijk geweld, geeft geen voorlichting over het samenleven met vaders en partners met autisme en ad(h)d.
    Men vergeet dat slechts een selectief groepje mensen naar Nederland zijn gekomen en dat Turken in Nederland traditioneler zijn dan Turken in Turkije.

    Helaas zijn er weinig psychologen die zich bezig houden met integratie, want anders zou vast wel naar voren zijn gekomen dat vele te lijden hebben aan een psychiatrische of psychische probleem. Dat is niet negatief bedoeld, maar afgeleid uit de volgende logisch gedachtegang; onderdrukkers zijn opzoek naar macht en structuur. Personen met autisme doen dat uit angst. Personen die langdurig worden onderdrukt ontwikkelen ptss en/of depressie. Kinderen van deze ouders (2de generatie) worden opgevoed met agressie, onderdrukking en emotionele verwaarlozing. Dit is geen cultuur!!!!
    Elke psychologie student weet dat agressie en onderdrukking self affiliation (zelfontplooiing) aanzienlijk beperkt. Logisch, want in plaats van bijvoorbeeld sporten, het oefenen van muziek en hobby of studeren, zit je continu in een fight en flight status.
    Nederland had agressie en huiselijk geweld in de jaren 70 al moeten aanpakken, dan zou integratie zijn gelukt.

    Zolang huiselijk geweld niet strafbaar is en gedoogd wordt, zal integratie altijd falen, generatie op generatie.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.