COLUMN Terug naar de clan

Wie de berichten over overbelaste Eerste-hulp-posten gevolgd heeft kan er moeilijk onderuit: de gelijktijdige afbouw van verzorgingshuizen en thuiszorg was niet de meest rationele respons op de vergrijzing. Wie dagelijks met de problematiek te maken heeft kan er met zijn verstand niet bij dat de doe-het-zelf-beweging erin geslaagd is om linkse en rechtse politici te overtuigen van de noodzaak om structureel (veel) minder zorg te leveren aan oudere Nederlanders. De treurige waarheid is, dat we met deze ellende zitten omdat een groepje ideologen ‘niet in verstand gelooft’. Ik ken geen degelijk onderzoek naar de redenen waarom ouderen vijf jaar terug nog wel een indicatie voor verblijf kregen; maar waarom zou je cijfers willen zoeken als je het gevoel hebt dat ouderen wegkwijnen in een instituut terwijl ze ook heerlijk in hun buurtje hadden kunnen genieten van de liefdevolle zorg van familie en buren? Toch?

Er waren ooit best goede redenen om kritisch na te denken over de wijze waarop zorg en welzijn zich ontwikkelden in de industriële samenleving. Dürkheim introduceerde het onderscheid tussen organische en mechanische solidariteit. Of Dürkheim hier een waardeoordeel over had weet ik niet, maar mensen die hem citeren hebben dat meestal wel: mechanische zorg is ‘ontmenselijkt’ en ‘eendimensionaal’, en de verzorgingsstaat zou op de schop moeten omdat we terug moeten naar de organische solidariteit zoals die bestond toen we nog geen Gesellschaft maar een Gemeinschaft hadden.

Ferdinand Tönnies introduceerde deze twee begrippen in 1887, toen ook Duitsland begon te ervaren wat de sociale gevolgen van de industrialisering konden zijn. Het onderscheid tussen ‘gemeenschap’ en ‘samenleving’ is nog steeds bruikbaar als analyse-instrument, maar historisch klopt er niet veel van, en als normatieve onderlegger voor welzijnsbeleid leidt het daarom tot de grootst mogelijke ellende.

Dat werd me duidelijk toen ik dit voorjaar het bed moest houden na een hernia-operatie. Door de morfine reageerde ik slecht op mijn gebruikelijke dieet van thrillers en science-fiction, dus ik besloot maar eens een aantal mooie historische drama’s te gaan (her)bekijken. Gezien de enorme zorg die met name de BBC besteedt aan de historische correctheid van haar programma’s durf ik wel te beweren dat de serie Cranford een betrouwbaar beeld schetst van een rurale gemeenschap net voor de komst van de stoomtrein. Eén van de bronnen van de serie staat hier.  Als de serie iets duidelijk maakt is het dat er weinig ‘organisch’ was aan de manier waarop mensen elkaar hielpen in de pre-industriële samenleving. Er was een waslijst aan geboden en verboden. En ook toen was er een overheid, in de vorm van een bijna almachtige adel. Als ze geluk hadden, had die adel oog voor de noden van arme en gehandicapte ‘onder’danen. Maar geluk was niet gewoon.

Prachtig is ook de vierdelige reeks over bazen en werkers in de vroege textielindustrie: North and South. Net als Cranford gebaseerd op een roman van Elisabeth Gaskill, een eens bijna vergeten schrijfster die pas recentelijk is herontdekt als een van de scherpste getuigen van de maatschappelijke en economische revoluties in het midden van 19de eeuw. Ook deze serie laat weinig heel van het idee van een hechte gemeenschap waarvan de leden elkaar uit vrije wil helpen. Er zijn wel gemeenschappen – in meervoud – maar ook daarbinnen is de hulp beslist niet spontaan. En vooral: niet effectief. Er komt pas een einde aan ondervoeding als bazen en werkers het eens kunnen worden over ‘mechanistische’ oplossingen.

Dat is ook een boodschap van de hitserie Call the midwife, gebaseerd op de memoires van verloskundige Jennifer Worth: pas na invoering – in 1948 – van het National Health Service werd goede gezondheidszorg toegankelijk voor alle Britten. De serie laat goed zien dat er inderdaad risico’s kleven aan de institutionalisering van de zorg. De makers schetsen een liefdevol beeld van de kloosterzusters die dit werk al deden voordat de nieuwe zorgwet van kracht werd. Interessant is ook hoe de gemeenschap van East End geportretteerd wordt: hecht naar binnen (en naar buiten als ze wordt aangevallen), maar bepaald niet zo geneigd om zorg te bieden buiten de eigen kring.

Op basis van deze series – alle gebaseerd op ooggetuigenverslagen die later zijn verrijkt met serieus wetenschappelijk onderzoek – kunnen we grote vraagtekens stellen bij de historische juistheid van de opvatting dat er ‘vòòr de verzorgingsstaat’ sprake was van een gemeenschap waarin organische solidariteit normaal was. In het beste geval waren er gemeenschappen, waarbinnen de leden voor elkaar zorgden met inachtneming van strenge sociale codes. Er is weinig reden om daarnaar terug te verlangen.

Als bestuurders vinden dat het de plicht is van familie en buren een stevige bijdrage te leveren aan de zorg voor ouderen en zieken grijpen ze daarmee – zonder het te beseffen – terug op het principe van de clan. Als er in jouw clan iemand ziek is,mag van je verwacht worden dat je daarvoor zorgt. Die verantwoordelijkheid is er niet voor mensen buiten je clan. Geen zorgbestuurder zal mijn buurvrouw vragen om onbetaalde zorg te leveren aan mijn vader die in een verpleeghuis woont. Want het is niet haar vader.

Je zou de hunkering naar zulke gemeenschappen Amish-nijd kunnen noemen. We moeten weer zorgen voor elkaar. Maar het leven is op deze manier nogal een loterij geworden. Als je in een clan woont waar niemand zorg nodig heeft mag je je tijd besteden aan rijk worden. Die lieverds in onze links-rechtse coalitie storten zelfs een deel van de kosten van kinderopvang terug op je rekening. Maar als er in jouw clan één of meer mensen zijn die het niet meer redden op eigen kracht, dan moet je aan de bak. Staat het gezin van je zus op omvallen, dan krijg je eigen-kracht-corvee. Als alle activiteitenbegeleiders in het verpleeghuis van je vader worden ontslagen, dan moet je dat er maar even bij doen. En mocht vaders instelling hebben gekozen voor Kleinschalig Wonen, dan wordt wel verwacht dat je er voor de hele woongroep bent. Want zonder familie lukt het niet om deze vorm van zorg te realiseren.

Er was niets organisch aan de solidariteit in boerendorpen en stadswijken. Er was ook nooit één gemeenschap, maar er waren clans waar je heel erg bij hoorde, of heel erg niet. Er is misschien van alles mis met de mechanische efficiency van de moderne samenleving, maar dat lossen we niet op met de terugkeer naar de clan. We hebben ongetwijfeld een betere verzorgingsstaat nodig, en misschien ook wel een goedkopere. Maar daarvoor moeten we naar morgen kijken. Het verleden biedt geen antwoorden waar we vandaag veel aan hebben.

Klaas Mulder is zelfstandig adviseur en docent aan Hogeschool Utrecht.