COLUMN Waarom anti-pestprotocollen niet werken

De nieuwe Kinderombudsvrouw Margrite Kalverboer komt na gesprekken met kinderen tijdens haar Kinderrechtentour met de weinig verrassende conclusie dat pesten op scholen nog steeds een groot probleem is: ‘Scholen hebben allerlei pestprotocollen, en kunnen volgens alle punten goed werken. Maar er wordt nog steeds gepest’, zegt ze in een interview in het AD. [1] Waarom verbaast het me niet?

In de eerste plaats omdat de recente anti-pestwet een lachertje is. Scholen zijn nu verplicht pesten als serieus probleem aan te pakken. Hoe ze dat doen is echter niet in de wet geregeld. De door het Nederlands Jeugdinstituut (op basis van onderzoek en onderbouwing) goedgekeurde programma’s zijn niet verplicht, het staat scholen vrij om er gebruik van te maken of niet, of zelfs te kiezen voor een ander – niet onderzocht of zelfs afgekeurd - programma. De bezwaren tegen het verplichtstellen van een goedgekeurd anti-pestprogramma waren op zich terecht: nog weinig programma’s zijn voldoende onderzocht en voor het voortgezet onderwijs zijn nauwelijks geschikte programma’s voorhanden. De achtergrond van de bezwaren was echter dat scholen de bemoeizucht van de overheid van de hand wezen. Veel scholen beschouwen pesten als het zoveelste probleem dat ze van Den Haag moeten aanpakken. En ze moeten al zo veel.

Daarnaast is een pestprotocol een zeer onhandig hulpstuk. In feite is het een reactieve benadering, men gaat pas handelen als de zaak grondig uit de klauwen is gelopen. Alsof je met een emmertje water een bosbrand te lijf moet gaan. Niet zelden laait het vuur achter je weer op, zodat je aan de gang blijft. Geen wonder dat in het onderwijs pesten vooral wordt gezien als onvermijdelijk, iets wat nu eenmaal bij de leeftijd hoort, kinderen zijn ‘nu eenmaal wreed’, sprak zelfs staatssecretaris Dekker op 25 maart 2013 bij zijn presentatie van de anti-pestwet.

 Het is precies dit gebrek aan inzicht in pesten, in oorzaken en achtergronden, dat de discussie rondom pesten op scholen parten speelt. Om te beginnen is pesten geen eigenschap van een individu, maar van een groep. Een eenling zal niet snel pesten, maar weet zich gesteund door een groep. Het pesten heeft voor die groep bovendien een belangrijke functie: het creëert een gevoel van eenheid ten koste en dankzij het slachtoffer. Dit gebeurt niet alleen in een klas, maar ook in de samenleving, denk aan de ophef over Turkse jongens in Zaandam, en daarvoor over vluchtelingen (‘testosteronbommen’), of kutmarokkanen. Het indelen in wij en zij en het zoeken naar zondebokken is een zeer oude en bekende bliksemafleider voor spanningen in een groep. Dit wil echter niet zeggen dat het een onvermijdelijk mechanisme is: het duidt op onveiligheid, op spanningen. De tegenhanger hiervan is een even natuurlijke situatie van harmonie en empathie.

Juist de samenstelling van het onderwijs, waarin groepen leeftijdgenoten dagelijks gedwongen samen zijn, zonder de hulp van ouders, familiebanden, kennis van het groepssamenleven – juist die samenstelling maakt het onderwijs een zeer complexe sociale setting en dus kwetsbaar voor pesten. Bedenk hierbij dat kinderen verplicht naar school gaan, en het is juist deze verplichting die macht geeft aan de pesters.[2] Een normale reactie op pestgedrag is immers dat je ervan wegloopt, en dat is precies wat een slachtoffertje op school niet kan: hij of zij moet elke dag weer terug naar zijn treiterkoppen. En die kunnen het slachtoffertje tegenwoordig via sociale media ook nog eens dag en nacht bereiken. Cyberpesten is een verlengstuk van wat er mis is in de klas.

Scholen zijn dus ten diepste verantwoordelijk voor het welzijn van hun leerlingen, en helaas dus ook voor de schade die pesten aanricht. Hun hakken in het zand tegen de pestwetgeving krijgt, wanneer je het zo bekijkt, wel een heel akelig tintje: maken scholen zich drukker om hun imago en zelfbeschikking dan om het welzijn van hun leerlingen?

Natuurlijk is de school geen eiland, en komen maatschappelijke spanningen de school binnen. Maar de school staat niet machteloos. Het is zeer goed mogelijk om vanuit een veilig team en stevige stellingname tegenwicht te bieden aan onveiligheid die de school binnenkomt. Eerste voorwaarden daarvoor zijn een veilig team (want ook in de lerarenkamer wordt gepest[3]), kennis van pestmechanismen en onvoorwaardelijke samenwerking in het creëren van sociale veiligheid.

Terecht stelt Kalverboer in het AD: ‘Formeel is alles goed geregeld, maar wanneer ik met kinderen praat, hoor ik dat er nog steeds veel wordt getreiterd. Juffen en meesters kijken weg of de slachtoffers gaan naar een andere school. We moeten een laag dieper gaan en kijken wat er wel werkt. Hoe consequent worden de regels toegepast en hoe worden de pesters aangesproken?’

Wat mij betreft is deze slag nog niet diep genoeg. Juist het denken in pesters en slachtoffers neemt het zicht weg op het groepsproces. Pesten moet veel meer gezien worden als een symptoom van onveiligheid, de pester noch het slachtoffer zijn geïsoleerde gevallen, maar maken deel uit van een onveilig groepsproces. Dáar zou de belangrijkste focus op moeten komen te liggen.

Het is goed dat de Week tegen Pesten (deze week van 19 tot en met 23 september) aan het begin van het schooljaar is. Juist nu kan nog sterk ingegrepen worden om een veilige sfeer neer te zetten. Maar in feite zou sociale veiligheid het hele jaar voorop moeten staan, vanuit kennis van wat pesten echt is, vanuit inzicht in het belang van sociale veiligheid, voor het gezond leren en opgroeien en vanuit het belang en welzijn van een veilig, samenwerkend team. Dát zou het protocol moeten zijn.

Referentie:

[1]  http://www.ad.nl/binnenland/kinderombudsvrouw-pestprotocol-werkt-nog-niet-goed-genoeg~aa0cfbd6/

[2] Lees meer in Mieke van Stigt (2014) Alles over Pesten. Amsterdam: Uitgeverij Boom. https://www.bol.com/nl/p/alles-over-pesten/9200000021784505/

[3] http://wij-leren.nl/leraren-pesten-leraren.php