Goed sociaal werk vereist een kritische benadering van wetenschap

Sociaal werkers maken vaak op vanzelfsprekende wijze gebruik van sociaalwetenschappelijke kennis. Er zit echter een keerzijde aan deze kennis, met name aan het categoriserende spreken over mensen. Aan termen als kwetsbaar, beperkt zelfredzaam en weerstand kleeft een impliciete normativiteit die sociale onrechtvaardigheid in stand houdt.

In deze tijd van grote veranderingen voor het sociaal werk wordt sociale rechtvaardigheid weer steeds vaker genoemd als een belangrijke waarde. Denk hierbij aan het signaleren van knelpunten, misstanden, onrechtvaardigheden waar cliënten last van hebben. [1] Goed sociaal werk houdt rekening met de persoonlijke kwetsbaarheid van mensen én heeft oog voor de mogelijkheid dat het niet alleen aan hen als individu ligt, maar ook aan sociale uitsluiting en de beperkte hoeveelheid kansen die ze – vaak in schril contrast met de ideologie van de gelijke kansen – feitelijk in hun leven hebben.

De term sociale rechtvaardigheid kan echter ook verwachtingen wekken  ̶  mogelijk mede ondersteund door bezielende visies op een rechtvaardige samenleving en de rol daarin van het sociaal werk [2]  ̶  die voor sociaal werkers eenvoudigweg niet waar te maken zijn. Zelf doe ik in mijn proefschrift een appèl op de beroepsgroep om  ̶  naast die belangrijke signaleringstaak  ̶  deze waarde ook te verbinden met de manier waarop zij cliënten begeleiden. En dan gaat het niet om het aan de kaak stellen van sociaal onrecht, maar om het aan de orde stellen van mogelijk sociaal onrecht. Dit vraagt van hen dat zij bepaalde vanzelfsprekendheden en impliciete normativiteit in hun eigen werkwijze zichtbaar en bespreekbaar maken.

Wat voor sociaal werkers vaak logisch en vanzelfsprekend is

Tijdens een werkoverleg bespreekt een sociaal werker haar cliënt meneer Nicholson. Zij heeft hem vorige week een voorstel gedaan dat volgens haar en haar collega’s heel redelijk is. Hij verzet zich daar echter heftig tegen en volgens haar vertoont hij op dit punt veel weerstand. Vanuit zorg én begrip voor hem zegt zij: ‘Meneer Nicholson is een tamelijk kwetsbaar iemand. Dat hij zich zo verzet, begrijp ik wel en is ook wel logisch, want voor hem is elke verandering lastig!’

Sociaal werkers spreken in het algemeen op humane, zorgzame en begripvolle wijze over hun cliënten. Voor hen is het vaak logisch en vanzelfsprekend om over ‘weerstand’ te spreken als een cliënt op een naar hun idee al te heftige, onredelijke manier reageert op een redelijk voorstel.

Door deze vanzelfsprekende wijze waarop termen als weerstand, kwetsbaar, beperkt zelfredzaam, vermijdingsgedrag, gebrekkige impulsregulatie en autisme worden gebruikt, lijken zij alleen maar te beschrijven wat er (mogelijk) aan de hand is met iemand, alleen maar te verwijzen naar bepaalde feiten over cliënten.

Termen als weerstand houden ons een beeld voor van wat goed is

Dergelijke termen beschrijven echter niet op neutrale, waardevrije wijze mensen en hun gedrag, maar verwijzen naar een verondersteld tekort. Door het gebruik van de term ‘weerstand’ transformeert de sociaal werker van meneer Nicholson op een psychologiserende wijze diens heftige reactie tot een verondersteld onvermogen om met veranderingen om te gaan. Termen als weerstand houden ons een beeld voor van wat goed, verstandig, geslaagd, verantwoord, redelijk gedrag, volwaardig leven en samenleven zou zijn.

Die feiten over meneer Nicholson zijn dus niet waardevrij, maar normatief geladen. [3] Zij vooronderstellen bepaalde waarden en de daarmee verbonden waardenkaders (mens- en maatschappijvisies, existentiële noties van het goede leven). [4] En ook al wordt dergelijke normativiteit op zo’n moment meestal niet expliciet aan de orde gesteld, toch loopt zij wel impliciet mee met het begeleidingstraject van cliënten.

Helpen èn disciplineren

Om deze impliciete normativiteit zichtbaar te maken en kritisch te bevragen heb ik in mijn proefschrift gebruikgemaakt van de theorie van Foucault over disciplinering en waarheidsmacht. [5] Foucault zet naast de overheersende manier van spreken binnen het sociaal werk een ander discours neer waarmee hij impliciete, ‘humane’ vormen van sociale uitsluiting zichtbaar maakt. Waar vanuit het dominante discours een cliënt zichtbaar wordt als kwetsbaar of beperkt zelfredzaam, verschijnt diezelfde cliënt vanuit het waarheidsmacht-discours van Foucault als iemand die uitgesloten wordt.

En waar sociaal werkers vanuit het eerste discours verschijnen als professionals die proberen hun cliënten zo goed mogelijk te helpen, verschijnen zij vanuit het tweede discours als professionals die  ̶  zonder dat ze dat beogen  ̶  door het gebruik van categoriserende termen – bijvoorbeeld de ‘weerstand’ en de ‘kwetsbaarheid’ van meneer Nicholson – bijdragen aan het disciplineren van cliënten. [6] Dat wil zeggen, zij dragen bij aan het invoegen van cliënten in de bestaande maatschappelijke orde en mede daardoor aan het stabiliseren van deze orde met zijn ongelijke machtsverhoudingen waar diezelfde cliënten nu juist de dupe van zijn. Op deze manier wordt zichtbaar dat sociale problematiek waarin een cliënt en andere partijen met elkaar verwikkeld zijn, herleid wordt tot een wetenschappelijk aantoonbaar individueel onvermogen van de cliënt.

Een voorbeeld: schuldenaar moet zich voegen naar maatschappelijke norm

Denk bijvoorbeeld aan cliëntenproblematiek rondom schulden. Meestal wordt dergelijke problematiek op vanzelfsprekende wijze geïndividualiseerd en verschijnt de cliënt hier vanuit het dominante discours niet als achtergesteld of uitgesloten, maar als een ‘kwetsbaar iemand’ die door zijn onvermogen om met geld om te gaan ‘zichzelf in de nesten heeft gewerkt’ en vervolgens afhankelijk is van wetgeving hieromtrent, ondersteuning van instanties en de eventuele welwillendheid en de eigen inschatting van het welbegrepen eigenbelang van de schuldeisers.

De handelswijze van de laatsten daarentegen wordt in een dergelijk ‘humaan’ begeleidingstraject meestal niet aan de orde gesteld en is veelal gedekt door de wet. Mocht de cliënt zo’n individueel schuldsaneringstraject succesvol doorlopen zonder later terug te vallen, dan houdt dat in dat hij zich heeft aangepast aan de maatschappelijk dominante norm over het individueel verantwoord omgaan met geld. Daarmee laat hij zich op dit punt invoegen in de bestaande maatschappelijke orde met zijn ongelijke machtsverhoudingen.

Beide discoursen hebben recht van spreken

Het sociaal werk heeft zo bezien een helpende en een disciplinerende kant. De essentie van mijn onderzoek is dat beide discoursen recht van spreken zouden moeten hebben. Goed sociaal werk in het licht van sociale rechtvaardigheid zou hier zeer bij gebaat zijn. Met deze twee discoursen kan het verzet van meneer Nicholson op twee manieren geduid worden: (1) de cliënt verzet zich heftig, doordat hij weerstand heeft, (2) de cliënt verzet zich heftig, omdat hij het er helemaal niet mee eens is.

Sociaal werkers hebben vaak te maken met mensen die  niet goed in staat zijn om hun wrevel en onvrede over een bepaald voorstel keurig, beschaafd, helder en volledig in taal uit te drukken. Mogelijk geldt dit ook voor meneer Nicholson. Misschien heeft hij uit onvrede wel staan schreeuwen en een deur ingetrapt. Hij loopt dan ook het risico dat zijn sociaal werker wel veel begrip voor zijn verzet heeft, maar hem zelf nauwelijks begrijpt.

Wat is goed sociaal werk?

De vraag naar weerstand – en dat geldt voor al die categoriserende termen – is niet in de eerste plaats een cognitieve, maar een normatieve vraag: in hoeverre is er sprake van sociaal onrecht als het verzet van een cliënt gezien wordt als een inadequate, disproportionele, onredelijke reactie op een redelijk voorstel en op grond daarvan getransformeerd wordt tot ‘weerstand’?

Mede op basis van de theorie van Foucault over parrèsia (het vrijmoedig, waarachtig, risicovol tegenspreken) [7] heb ik een socratisch-parrèsiastische werkwijze ontwikkeld om dergelijke vragen aan de orde te stellen. Het draait hier om sociaal werkers die vanuit een socratisch besef van de eigen onwetendheid de professionele moed hebben om het vermeende weten van hun collega’s omtrent wetenschappelijke categoriseringen kritisch uit te vragen. Vervolgens zouden zij met elkaar vanuit een gedeeld besef van onwetendheid hieromtrent  normatief kunnen leren aan de hand van de praktijkverhalen die zij elkaar vertellen. Het doel is te komen tot een gezamenlijke, narratief gedragen werkcultuur waarin zij streven naar goed sociaal werk in het licht van sociale rechtvaardigheid.

Fons Klaase is filosoof en werkte jarenlang als docent in het hbo-Social Work. Onlangs verscheen zijn proefschrift ‘Professionele moed in het sociaal werk. Over sociale rechtvaardigheid, agogisch vakmanschap & het parrèsiastisch êthos’.

Noten

1.Zie bijvoorbeeld Josien Hofs (2017). Sociaal werkers onder gemeentelijke regie. Pleidooi voor sociale rechtvaardigheid als basisprincipe voor sociaal werk. Journal of Social Intervention: Theory and Practice (Volume 26, Issue 3), 65 – 71. Of Didier Reynart (3 april 2015) Sociaal werk als hoeder van de mensenrechten. Sociale Vraagstukken. Deze (her)waardering sluit ook aan bij de manier waarop het IFSW het sociaal werk omschrijft. Zie: IFSW (2014). Global Definition of the Social Work Profession.

2.Denk hierbij aan de soms torenhoge verwachtingen en hemelbestormende ambities die in de tweede helft van de vorige eeuw binnen de maatschappijkritische beweging en de politiserende hulpverlening te vinden waren.

3.Om de normatieve lading van dergelijke termen eenvoudigweg aan te tonen is een klein gedachte-experiment vaak voldoende. Stel bijvoorbeeld dat iemand zo gauw mogelijk probeert weg te komen bij het zien van een loslopende leeuw, dan noemen we dat doorgaans niet vermijdingsgedrag. Dat gedrag beschouwen we immers in een dergelijke situatie als een zeer vanzelfsprekende, logische, redelijke, verstandige, natuurlijke, gezonde en normale reactie.

4.Kunneman, H. (2009). Voorbij het dikke-ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme Deel 1. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

5.Foucault, M. (1991). Discipline and punish. The birth of the prison. Penguin Books (oorspronkelijke Franse uitgave: Surveiller et punir: Naissance de la prison (1975), Parijs: Gallimard).

6.Om alle misverstanden te vermijden, het disciplineren van een cliënt, bijvoorbeeld iemand dwingen om op tijd op te staan, kan voor een cliënt heel helpend zijn. In deze micro-betekenis wordt deze term binnen het sociaal werk vaak gebruikt. Foucault gebruikt deze term echter in relatie tot het in stand houden en versterken van de bestaande maatschappelijke orde.

7.Zie onder andere Foucault, M. (2011). De moed tot waarheid. Het bestuur van zichzelf en de anderen II. Colleges aan het Collège de France (1983 - 1984). Amsterdam: Boom (oorspronkelijke Franse uitgave: Le courage de la vérité. Le gouvernement de soi et des autres II. Cours au Collège de France (1983-1984), Parijs: Gallimard/Seuil 2009).

Foto: Lachlan Hardy (Flickr Creative Commons)