Plannen voor herziening ontslagrecht en WW slecht voor economie

De in het Lenteakkoord geformuleerde plannen voor aanpassing van het ontslagrecht en de Werkloosheidswet zijn gebaseerd op onjuiste veronderstellingen. Een groot aantal rechtswetenschappers heeft in een Open Brief aan de Tweede Kamer zijn bedenkingen geuit.  Hieronder een samenvatting.

Voorop gesteld moet worden dat de Nederlandse arbeidsmarkt zeer flexibel is. De ruime mogelijkheden om bepaaldetijdcontracten aan te gaan en uitzendkrachten in te schakelen, brengen mee dat bedrijven hun personeelsbestand snel kunnen aanpassen aan gewijzigde economische omstandigheden. Maar ook als het om onbepaaldetijdcontracten gaat, moeten we de starheid van ons stelsel niet overdrijven. Soms krijg men de indruk uit het politieke debat, dat het in Nederland nauwelijks mogelijk is iemand met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen zijn wil te ontslaan. Arbeidsjuristen weten wel beter.

Ontslagrecht is helemaal niet zo star

Jaarlijks wordt de arbeidsovereenkomst van tienduizenden werknemers met toestemming van het UWV opgezegd of door de rechter ontbonden. Van de ontslagaanvragen die bij het UWV worden ingediend, wordt minder dan 10 procent geweigerd. Ook de bij de kantonrechter ingediende ontbindingsverzoeken worden in het overgrote deel van de gevallen gehonoreerd. Dat het met de starheid van ons ontslagrecht wel meevalt, blijkt ook uit de statistieken van Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD). Duitsland, dat als het om de bestrijding van de gevolgen van de crisis zo vaak als gidsland wordt gepresenteerd, scoort als het gaat om de bescherming van werknemers met een onbepaaldetijdcontract hoger dan Nederland.

Versoepeling gaat ten koste van vernieuwing en productiviteit

Ook voor de stelling dat een soepeler ontslagrecht tot meer werkgelegenheid leidt, bestaat geen wetenschappelijke onderbouwing. Dat deze stelling betwistbaar is, blijkt uit diezelfde OECD-statistieken. De Verenigde Staten en Denemarken (landen met een soepel ontslagrecht) kennen een aanmerkelijk hoger werkloosheidspercentage dan ons land, terwijl Luxemburg (land met een streng ontslagrecht) bijna de laagste werkloosheid heeft van alle OECD-landen. Dat een soepeler ontslagrecht het competitief vermogen van onze economie zou versterken is onjuist. Zo heeft de aan de universiteit Delft verbonden onderzoeksgroep van econoom Alfred Kleinknecht bij herhaling aangetoond dat een soepeler ontslagrecht weliswaar arbeidskosten drukt - de lonen zullen dalen- maar ten koste gaat van de arbeidsproductiviteit en de innovatieve kracht van bedrijven.

Werkgevers zijn bij goedkope arbeid minder bereid te investeren in innovatieve processen en in de opleiding van hun personeel wanneer werknemers met verouderde kennis door het versoepelde ontslagrecht eenvoudig vervangen kunnen worden door nieuwe arbeidskrachten; voor werknemers geldt dat hun loyaliteit en hun bereidheid functiespecifieke investeringen te doen, bij een hogere bestaanszekerheid toeneemt. Het is niet voor niets dat veel werkgevers in hun onderneming wel een flexibele schil aanhouden, maar deze beperken tot 25 a 30 procent van het totale personeelsbestand. Nog meer flexibiliteit werkt contraproductief.

Slecht idee om vervuiler te laten betalen

Het idee werkgevers op te laten draaien voor een deel van de WW-lasten klinkt sympathiek, in die zin dat het werkgever scherper confronteert met de maatschappelijke kosten van beëindiging van het dienstverband ('de vervuiler betaalt'). Toch plaatsen wij ook dit voorstel grote vraagtekens. Werkloosheid is voor bedrijven een veel minder beïnvloedbaar risico. Het is bovendien conjunctuurgevoelig; in tijden van economische neergang kan het zich massaal en in golven voordoen, zonder dat dit voor de bedrijven was te voorzien en zonder dat zij daar grip op hebben. Werkloosheid is niet voor niets nog steeds niet particulier verzekerbaar. Gevreesd moet worden dat het verhaal van WW-lasten net dat laatste zetje zal zijn dat veel bedrijven in economische moeilijkheden over de rand van de financiële afgrond zal duwen, met vernietiging van werkgelegenheid tot gevolg.

Voorstel funest voor kansarmen 

Ook de andere doelstelling die aan de versoepeling van het ontslagrecht ten grondslag wordt gelegd, het verkleinen van de kloof tussen outsiders en insiders, is vanuit macro-economisch perspectief betwistbaar. Aangenomen mag worden dat het ontslagrecht een van de oorzaken is dat vele werknemers niet, althans niet meteen, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd krijgen aangeboden. Dat de versoepeling van het ontslagrecht ertoe zal leiden dat deze outsiders voortaan wel een onbepaaldetijdcontract zullen verwerven, is een echter een idee fixe. Onze arbeidsmarkt is gesegmenteerd. In een deel daarvan hebben we te maken met veelal laag opgeleide, eenvoudig vervangbare arbeidskrachten ('voor jou tien anderen'). Juist in dat deel van de arbeidsmarkt vinden we de outsiders. Zij zullen door een versoepeling van het ontslag niet tot insider promoveren. Sterker nog, het gevolg zal waarschijnlijk slechts zijn dat kansarme insiders - denk vooral aan 55+ers en werknemers met een handicap - eerder ontslagen worden en vervangen door meer flexibel personeel.

Hoe het anders kan

Kortom, de plannen uit het Lente-Akkoord zijn gebaseerd op onjuiste veronderstellingen omtrent de starheid van ons ontslagstelsel en de positieve gevolgen van een versoepeling voor onze economie en de positie van outsiders. Dit betekent overigens niet dat wij  een herziening van het ontslagrecht onwenselijk achten.

De preventieve toets door het UWV voorkomt al te grote ongelukken, maar levert ook veel administratieve rompslomp op en biedt nauwelijks ruimte voor maatwerk. Wij zouden daarom willen pleiten voor het driekwartdwingendrechtelijk maken van de procedure bij het UWV. Dat wil zeggen dat werkgevers en hun organisaties met de vakbonden bij cao kunnen overeenkomen dat paritair samengestelde ontslagcommissies op basis van door de sociale partners in die cao of een sociaal plan zelf vastgestelde criteria beoordelen of een redelijke grond bestaat voor ontslag. Komt een dergelijke cao niet tot stand dan valt men terug op de wettelijke procedure bij het UWV.

Groot probleem van het huidige ontslagstelsel is verder het verschil in hoogte van de ontslagvergoeding, afhankelijk van de door de werkgever gevolgde route: bij opzegging na toestemming van het UWV geen of nauwelijks een vergoeding en bij rechterlijke ontbinding in beginsel een maandsalaris per jaar. Dat verschil is niet te rechtvaardigen. Een oplossing zou gevonden kunnen worden door deze vergoeding beter af te stemmen op de schadevergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag. Een wetswijzing is daarvoor niet per se nodig. Wij hopen dat het vorenstaande voor u aanleiding vormt om de plannen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog een kritisch te bezien.

Dit stuk is een verkorte versie van een Open Brief, gedateerd op 11 juni  2012, aan de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en aan de Tweede Kamerfracties van de politieke partijen, en ondertekend door:.

 prof. mr. dr. W.H.A.C.M. Bouwens (Hoogleraar Sociaal Recht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam),
prof. mr. dr. C.J. Loonstra (Hoogleraar arbeidsrecht aan de Erasmus universiteit Rotterdam,
prof. mr. dr. W.A. Zondag (Hoogleraar Arbeidsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen),
prof. mr. dr. F.J.L. Pennings (Hoogleraar Sociaal Recht aan de Universiteit Utrecht),
prof. mr. dr. M.S. Houwerzijl (Hoogleraar Arbeidsrecht aan de Universiteit van Tilburg), prof. dr. K. Boonstra (Hoogleraar Internationaal Sociaal Recht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam), prof. mr. dr. A.R. Houweling (Hoogleraar Grondslagen van een modern arbeidsrecht aan de  Erasmus universiteit Rotterdam),
prof. mr. dr. E. Lutjens (Hoogleraar Pensioenrecht aan de Vrije Universiteit te Amsterdam),
prof. mr. dr. A.P.C.M. Jaspers (Emeritus-hoogleraar Arbeidsrecht aan  de Universiteit Utrecht), mr. dr. W.L. Roozendaal (Universitair hoofddocent Sociaal Recht aan de 
Vrije Universiteit te Amsterdam),
mr. dr. L. van den Berg (Universitair docent Sociaal Recht 
aan de Vrije Universiteit te Amsterdam),
mr. dr. S.F.H. Jellinghaus (Universitair docent 
Arbeidsrecht en Sportrecht aan de Universiteit van Tilburg),
dr. R. Dekker (Senior  onderzoeker  aan de Universiteit van Tilburg),
mr. S.H. Kuiper (Docent/onderzoeker aan de Vrije Universiteit  te Amsterdam),
mr. D.M.A. Bij de Vaate (Docent/onderzoekeraan de Vrije Universiteit  te Amsterdam)
mr. I.R.W. Witte (Onderzoeker aan de  Vrije Universiteit te Amsterdam)