Ambivalenties: een andere kijk op de generatiestrijd

Het Europese jaar van actief ouder worden en intergenerationele solidariteit loopt ten einde. Zo niet de strijd tussen de generaties voor behoud of verbetering van voorzieningen. Om ongewilde aanwakkering van conflicten te vermijden, pleiten wij voor een andere manier van kijken naar intergenerationele belangentegenstellingen.

Nauwelijks was bij de laatste kabinetsformatie de brand over de zorgpremie als instrument voor inkomensnivellering geblust, of Hans Wiegel verplaatste de focus naar de generatiesolidariteit, het speelveld waarop discussies al geruime tijd met dezelfde heftigheid worden gevoerd. Zorgen maakte hij zich vooral over de jonge, goed opgeleide en hardwerkende mensen tussen 25 en 43 jaar, zo blijkt uit een interview in Intermediair. Juist zij worden hard getroffen door maatregelen op gebied van kinderopvang, hypotheekrenteaftrek en pensioenvoorzieningen. Tegelijkertijd lopen ze grotere risico’s op het vlak van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid of echtscheiding, waartegen ze zich nauwelijks kunnen indekken. Instelling van een staatscommissie zou kunnen voorkomen dat de veenbrand die nu al woedt onder deze doelgroep omslaat in een uitslaande brand of zelfs een generatieoorlog.

Ander denkkader kan onnodige strijd tussen generaties voorkomen

Een sympathiek betoog, ook omdat Wiegel niet pleit voor eigen generatieparochie, maar voor die van zijn kinderen en daarbij verder kijkt dan de gebruikelijke ‘vergrijzingsdossiers’. Probleem is alleen dat gelijksoortige pleidooien te houden zijn voor vrijwel iedere generatie of doelgroep daarbinnen. Immers, de ongelukkige samenloop van demografische en economische krimp waarmee we momenteel worden geconfronteerd, leidt tot drastische maatregelen die veel groepen gevoelig gaan treffen. Om te voorkomen dat dit steeds opnieuw tot uitslaande branden leidt, zijn we gebaat bij een denkkader waarbinnen de belangen van verschillende generatiegroepen kunnen worden afgewogen.

Een interessant kader daarvoor biedt het door Kurt Lüscher (2010) en collega’s ontwikkelde ambivalentiemodel. Het is gebaseerd op de erkenning dat mensen tegenstrijdigheden ervaren in hun relatie met generaties boven of onder hen. In de familiekring, op het werk of op macroniveau in de samenleving, overal waar verschillende generaties met elkaar omgaan, roept dat gevoelens op van eigenbelang én altruïsme, verontwaardiging én begrip, haat én liefde, onafhankelijkheid én interdependentie, en dat dikwijls tegelijkertijd. De spanningen die hiervan het gevolg zijn, zijn teruggebracht tot twee dimensies. De subjectieve, relationele dimensie heeft als uitersten nabijheid tussen (groepen) mensen aan de ene kant en afstand aan de andere kant. De objectieve, institutionele dimensie heeft als polen behoud van het bestaande intergenerationele regime versus vernieuwing ervan; zeg maar de verzorgingsstaat versus de participatiemaatschappij. Door die te kruisen, ontstaan er grofweg vier - dynamische - varianten van intergenerationele verhoudingen, te weten solidariteit, fragmentatie, opsluiting en emancipatie (voor een uitgebreide beschrijving, zie het decembernummer van journalsi.org).

Hoopgevend: gezamenlijk zoeken naar intergenerationele ‘contracten’

Meestal wordt solidariteit opgevoerd als de enig mogelijke oplossing voor wie intergenerationele oorlog wil vermijden. Het ambivalentiemodel laat echter zien dat er meer opties zijn. De oorlog waarvoor Wiegel waarschuwt, maakt deel uit van de fragmentatievariant. Daarin brokkelen zowel de institutionele afspraken als de persoonlijke betrokkenheid af. Door gerezen spanningen te negeren, kunnen die ondergronds verder woekeren en inderdaad een uitslaande brand worden. De solidariteit die men daar graag tegenover stelt, is volgens dit model een situatie van saamhorigheid waarin generaties hun ambivalenties negeren of verdoezelen. Voorbeelden daarvan zien we eigenlijk alleen nog in het privédomein: ouders die vanzelfsprekend advies, financiële steun en praktische hulp -bijvoorbeeld kinderopvang- leveren aan (volwassen) kinderen. Kinderen die op hun beurt op grote schaal in mantelzorg aan ouder wordende ouders voorzien. In de opsluitingsvariant heeft de afstand tussen generaties de overhand en blijft het bestaande regime alleen gehandhaafd doordat de ene generatie de andere onder druk zet, bijvoorbeeld met een beroep op morele of juridische claims of de macht van het getal. Voorbeelden hiervan zijn de gevechten over het behoud van pensioenvoorzieningen en sociale zekerheidsregelingen waarbij ‘jong’, ‘middelbaar’ en ‘oud’ elkaar over en weer gijzelingspogingen kunnen verwijten.

Als de stations van stilzwijgende solidariteit en opsluiting zijn gepasseerd, is oorlog echter niet het onontkoombare alternatief. Er is een vierde, hoopgevende, emancipatievariant. Daarin voelen generaties zich voldoende verbonden om gezamenlijk te zoeken naar een nieuwe verdeling van rechten en plichten, ofwel nieuwe intergenerationele 'contracten'- al dan niet formeel vastgelegd. Dit is in de Nederlandse situatie hoogst actueel. We moeten immers vormen vinden die passen bij de logica van de inmiddels omarmde participatiemaatschappij maar willen tevens waardevolle elementen van de verzorgingsstaat handhaven.

Struikelblokken op de weg naar intergenerationele emancipatie

Om intergenerationele emancipatie te verwezenlijken, zijn overleg- en onderhandelingskanalen nodig waarin betrokken generaties een stem hebben of zich op zijn minst vertegenwoordigd voelen. Hieraan schort het op dit moment: zowel jongeren als gepensioneerden klagen over hun gebrek aan zeggenschap inzake pensioenregelingen; de JOVD kreeg recentelijk geen spreektijd tijdens het VVD-congres; experts merken dat ze na hun pensionering een forum missen. Bovendien herkent niet iedere oudere zich in het geluid van de ouderenpartij of omroep MAX, of iedere jongere in dat van de G500 of BNN.

Een ander struikelblok is het gebrek aan contact tussen jongeren en gepensioneerde ouderen. In het dagelijks leven zijn de werelden van jong en oud sterk gescheiden, zowel in ruimte als in tijd. Voordeel daarvan is dat de leeftijdsgroepen elkaar niet in de weg zitten en ‘daluren’ van accommodaties optimaal benutten. Nadeel is echter dat ze geen reëel beeld hebben van elkaars leefwereld en de specifieke vraagstukken die zich daarin voordoen. Juist in tijden van onzekerheid en verandering biedt deze segregatie een ideale voedingsbodem voor stereotypering en NIMBY-gedrag. Verraderlijk is ook dat dit alles door spindoctors vanuit verschillende belangengroepen met graagte door ‘framing’ wordt ondersteund. Zo worden generaties gestimuleerd zich liever in hun eigen gelijk te verschansen dan over de schutting te kijken naar wat er speelt in andere achtertuinen.

Het overdreven aanzetten van belangentegenstellingen tussen generaties leidt gemakkelijk tot verwaarlozing van belangentegenstellingen binnen generaties. Bijvoorbeeld tussen mensen met en zonder partner, met en zonder kinderen, een goede of slechte gezondheid, met een dikke of platte beurs - en alle schakeringen daartussen. Een valkuil is ook dat overeenkomsten tussen generaties uit het zicht verdwijnen waardoor burgers uit verschillende generaties niet meer tot bundeling van krachten komen rond gedeelde belangen (zoals een betere ‘work-life balance’).

Solidariteitsideaal loslaten en emanciperend generatiebewust beleid voeren

Terug naar Wiegel en zijn pleidooi voor een staatscommissie die zich bezighoudt met de positie van hardwerkende jongvolwassen ouders. We kunnen dat opvatten als een poging de emancipatie van intergenerationele verhoudingen te bevorderen, met name op het vlak van inkomensverdeling. Maar de gevolgen van vergrijzing, ontgroening en veranderingen in de levensloop zijn op veel meer terreinen merkbaar en vereisen een generatiebewust beleid op alle domeinen: van arbeidsmarkt tot kinderopvang, van sociale zekerheid tot onderwijs en studiefinanciering; van woningmarkt en energievoorziening tot zorg.

Het ambivalentiemodel kan ons daarbij bevrijden van het spookbeeld van de generatieoorlog en uitdagen tot een kritisch-analytische benadering. Zo nodigt de institutionele dimensie ons uit tot nadenken over de vraag hoever we zijn gevorderd in de transformatie van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij en hoeveel ‘verzorging’ we willen behouden. De relationele dimensie vestigt onze aandacht op het belang van afstand en nabijheid tussen generaties, eventueel gedifferentieerd naar subgroepen. De vier intergenerationele varianten maken nuancering mogelijk van zowel het solidariteitsideaal als de dreigende oorlog tussen de generaties: loslaten van het ideaal kan bijvoorbeeld de opmaat zijn tot intergenerationele emancipatie. Vervolgens zijn er maatregelen te bedenken die zo’n ontwikkeling kunnen bevorderen - onder andere door en voor de media en de educatieve sector, maar wel met politieke organen en overheidsinstanties voorop. Denk aan verbetering van de beeldvorming tussen generaties (te beginnen met het stoppen van negatieve stereotyperingen over en weer), het creëren van meer contactmogelijkheden tussen jong, middelbaar en oud - ook buiten de familie - en aan het zorgen voor een vertrouwenwekkende leeftijdsafspiegeling in beleidsorganen. Tenslotte behoedt het denken in ambivalenties en de dynamiek daarvan ons voor verabsolutering van de huidige generatieverschillen en intergenerationele regimes. Kortom, het bereidt ons er meteen op voor dat ook de participatiemaatschappij op den duur weer aan verbouwing toe is.

Janneke van Mens-Verhulst is oud-hoogleraar Vrouwenhulpverlening. Kijk voor meer informatie op http://www.vanmens.info/verhulst/. Ina Wilbrink-Peeterman is oud-medewerker Informele Zorg van MOVISIE.