Spontane stedenbouw als politiek

Decennialang hebben boekhouders en bureaucraten de Nederlandse stedenbouw gedomineerd. Er is nu een voorzichtige overgang gaande van integrale planning naar organische ontwikkeling. Maar wil deze beweging tot een echt alternatief worden, dan is er meer nodig.

De Engelse Marxistische geograaf David Harvey werd in de jaren zeventig een keer uitgenodigd voor een conferentie van planologen. Deze planologen waren tot de conclusie gekomen dat het modernistische paradigma ernstige gebreken vertoonde. Ze waren nu dus op zoek naar een nieuwe planningsfilosofie die voor groei, samenhang en democratie zou zorgen. En de vraag aan Harvey was of hij daar een bijdrage aan zou willen leveren.

Het was waarschijnlijk direct de laatste keer dat Harvey werd gevraagd. Hij wilde namelijk helemaal geen bijdrage leveren aan een planningsideologie, zoals hij het noemde. In plaats daarvan legde hij aan de aanwezigen uit dat achter alle nobele motieven iets anders schuil ging. Terwijl de planologen spraken vroom over groei, samenhang en democratie, waren ze – volgens Harvey – in feite bezig om hun paradigma’s aan te passen aan nieuwe machtsverhoudingen.

Harvey’s these is dus dat de gebouwde omgeving een weerspiegeling is van onderliggende machtsrelaties. De concepten en ideeën die stedenbouwers gebruiken zijn dat ook. Zo’n structuralistisch perspectief is ontnuchterend en het helpt om de trend rond ‘spontane stedenbouw’ met enige kritische distantie te beschouwen en in historisch perspectief te plaatsen.

Masculien modernisme

Om met dat laatste te beginnen. De gebouwde omgeving deint mee op de golven van onderliggende machtsrelaties. Het modernisme van de vorige eeuw was masculien en top-down, een weerspiegeling van de macht van de staat om de samenleving tot in detail te vormen. De superarchitecten van CIAM, Corbusier voorop, en bouwmeesters als de nietsontziende Robert Moses belichaamden die macht.

Bouwen voor de buurt

Het modernisme kwam tot een einde, onder meer door protesten van buurtbewoners. In de Verenigde Staten was Jane Jacobs de belichaming van het verzet. Het was geen toeval dat Jacobs een vrouw was. Voor haar was haar buurt geen ijle zone op weg naar werk - een planningsobject - maar een verblijfsruimte. Ze waardeerde wat de modernistische stedenbouwers verafschuwden: diversiteit, complexiteit, functiemening en, je zou kunnen zeggen, mensen.

In Nederland leidde soortgelijk verzet tot het bouwen voor de buurt. Het bouwen voor de buurt werd zoals elke ideologie gepresenteerd als een openbaring, als het resultaat van voortschrijdend inzicht. Maar Harvey indachtig zouden we het beter kunnen zien als de weerspiegeling van nieuwe machtsrelaties: de staat kon niet langer haar macht opleggen, buurtbewoners hadden hun invloed afgedwongen.

Stedenbouw van boekhouders

Toen kwam de stedelijke vernieuwing met de integrale gebiedsontwikkeling. Plechtig werd in nota’s gesteld dat de woningvoorraad niet in balans was en dat het nodig was om de buurt integraal te herontwikkelen. Maar, ik denk weer aan Harvey, zo’n discours is simpelweg een uitdrukking van veranderende machtsrelaties. In dit geval vormden de woningcorporaties, vastgoedfondsen en de overheid een hechte coalitie die van bovenaf de stedelijke vernieuwing oplegde. De machtsbalans was gekanteld; de autoriteiten waren niet zo visionair en rücksichtslos als de modernisten, maar gebruikers kwamen alleen in beeld in grootschalige woonbehoefteonderzoeken of nauwkeurig geregisseerde inspraakprocedures. Waar bewoners ontbraken, op kantoorlocaties en in Vinexwijken, werden zielloze plannen ontvouwen. De kantoorpanden staan er nog, en vaak staan ze ook nog in de boeken, maar toch hebben ze hun langste tijd gehad. Het was de stedenbouw van boekhouders. Alles was gericht op beheersing, zowel van de kosten als van de omgeving, en uiteindelijk ook van de gebruikers.

Spontane stedenbouw

En nu zijn we dus aangeland bij de spontane stedenbouw. Het geld is op, dus de machtsbalans kantelt weer, ten voordeel van wat nog steeds met een klinische term ‘eindgebruiker’ wordt genoemd. Opvallend genoeg gaan we hier op herhaling, want ook nu wordt de opkomst van het nieuwe denken over stedenbouw belichaamd door vrouwen die, in de beste traditie van Jane Jacobs, aandacht hebben voor de software, voor de sociale verbanden en betekenisgeving van de stad.

Er is, zo stelt Urhahn terecht, wellicht sprake van een paradigmaverschuiving:

“Is de transitie van top down naar bottom up, van grootschalige naar kleinschalige stedenbouw, van eindbeelden naar flexibiliteit, ook een transitie van mannelijke naar vrouwelijke gebiedsontwikkeling? Van gevoelloze stropdassen naar lichtvoetige zomerjurken? Het heeft er alle schijn van.”

Inderdaad, en dat is mooi. De vraag is alleen hoe duurzaam die ontwikkeling is. Laat ik twee scenario’s schetsen, één cynisch, de andere optimistisch.

Het cynische scenario voor spontane stedenbouw

Het cynische scenario is dat de spontane stedenbouw een kleine onderbreking is van een voortdenderende trend waarbij investeerders en bureaucraten nog steeds de uiteindelijke macht hebben. Nu mogen bewoners, kleine ondernemers en vrijwilligersorganisaties nog even gebruik maken van de leegstaande kavels en kantoren om waardedaling en vandalisme te voorkomen. Maar op het moment dat de markt aantrekt, worden ze weer even eenvoudig verwijderd.

Er is veel te zeggen voor dat cynische scenario. Wat in de publicaties van Urhahn en het PBL spontaan wordt genoemd is vaak tijdelijk, precair, voorwaardelijk, opportunistisch. De overheid, de grote marktpartijen, de pensioenfondsen, de NS; ze hopen nog steeds vurig dat alles weer zo eenvoudig, winstgevend en voorspelbaar wordt als voorheen. De initiatiefnemers en andere vormgevers van de spontane stad doen hier ook aan mee. In plaats van te claimen dat spontane stedenbouw beter, democratischer en mooier is, flirten ze met de portfoliomanagers: “Geef ons een kans, je hebt niks te verliezen”.

De overheid neemt in dit cynische scenario een twijfelachtige positie in door een verstikkende deken van regelgeving uit te rollen waardoor zeker is dat spontaniteit niet spontaan van de grond komt. Voor mij was een van de meest opzienbarende bevindingen in de rapportage van Urhahn en het PBL dat zelfs de Amsterdamse kantorenlocatie Amstel III in de gaten werd gehouden door de welstandscommissie. Ondertussen wordt hooguit de illusie gewekt dat vastgoedeigenaren worden aangespoord om wat van het gebied te maken. Het staat in schril contrast met de vorige crisis toen de overheid op grote schaal panden opkocht en initiatief nam waar de markt dat liet liggen. In dit cynische scenario is spontane stedenbouw dan antikraak in het groot – leegstand zonder zorgen, tijdelijk ingevuld door energieke, enthousiaste, pragmatische maar ook kritiekloze beheerders.

Het optimistische scenario voor spontane stedenbouw

Dan het optimistische scenario. In dit scenario is de kanteling van de macht in het voordeel van kleinschalige initiatieven en diverse collectieven geen opportunistische strategie. Deze machtskanteling maakt deel uit van een fundamentele ontwikkeling, waarbij niet grote, gesloten instellingen maar gemêleerde en grote groepen de aanjagers van ontwikkeling zijn. Het exemplarische voorbeeld online is Wikipedia. Maandelijks dragen tienduizenden vrijwilligers bij aan de ontwikkeling van Wikipedia en maken zo een encyclopedie die veel beter en groter is dan wat experts in elkaar zetten. Bij Wikipedia en veel andere online initiatieven is er samenwerking binnen open netwerken. We zien dat ook offline, bij spontane stedenbouw: verschillende gebruikers vormen zorgzame, productieve, innovatieve gemeenschappen. We kunnen niet op die vormen van zelforganisatie vertrouwen voor het bieden van essentiële voorzieningen[i] en we kunnen ook niet verwachten dat een groot deel van de bevolking of ondernemers eraan mee zal doen.

Maar zeker in gebieden waar wat minder druk op de ruimte staat – in de marge van de centra – kunnen mogelijkheden worden afgedwongen om de stad opnieuw kleur te geven en nieuwe gemeenschappen te vormen. Die gemeenschappen zijn veel opener dan voorheen. Vroeger waren volkstuintjes bedoeld als plekken om je af te zonderen – “even van alles weg zijn”. Maar volkstuintjes 2.0 zijn juist bedoeld om contact te leggen en nieuwe relaties aan te gaan, waarbij gebruikers ook producenten zijn en gemeenschappelijkheid – the commons – wordt gecreëerd. Voor de stedelijke ruimte spreekt Saskia Sassen over open source urbanism. Dat is voor haar een manier waarop de stad ‘terugpraat’ tegen ontwikkelaars en overheden:

"Here the appropriate technology is more akin to developing an urban Wikileaks—vertical institutions that begin to leak and thereby enable citizens to work with at least some of what is useful in those leaks in the ways they see fit. This is akin to horizontalizing what is now vertical, imposed by top-down authority."

Dit is dus het optimistische scenario: dat spontane stedenbouw niet een tijdelijke onderbreking is zolang de crisis duurt maar dat spontane stedenbouw de crisis van de integrale, top-down planning inleidt. Merk op dat dit een duidelijk politiek standpunt is. Net als de voorlopers van burgerschap 2.0 op internet, wordt samenwerking van onderop niet gewaardeerd als opportunistische strategie maar als ondermijnende kracht die de stad op een nieuwe manier vormgeeft. Een voorwaarde voor het slagen van die strategie is dat stedenbouw niet langer wordt vormgegeven door boekhouders en bureaucraten maar dat gebruikers eigenaar en vormgever worden van gebieden, niet als tussenoplossing maar als doel.

En hiermee kom ik dan ook onvermijdelijk terug bij David Harvey. Harvey stelt dat stedenbouwers meedeinen op de golven van de macht. Dat lijkt nu ook zo te zijn bij spontane stedenbouw; het dient nu nog als pleister voor de aangeslagen boekhouders, niet als alternatief voor de boekhoudkundige stedenbouw. Wil spontane stedenbouw de status van hype ontgroeien, dan moeten ook de machtsverhoudingen en eigendomsverhoudingen in de stad ter discussie worden gesteld, zodat het makkelijker wordt om die gemeenschappelijke ruimtes te creëren en te claimen. Als de machtsbalans verder kantelt, kan de hype een beweging worden.

Justus Uitermark is sinds mei 2012 bijzonder hoogleraar Samenlevingsopbouw aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (leerstoel Gradus Hendrik Stichting). In 2010 promoveerde hij cum laude op de Nederlandse integratiepolitiek.

Deze column werd uitgesproken op de bijeenkomst Vormgeven aan de spontane stad, op 30 oktober 2012, Amsterdam en verscheen eerder op de spontanestad.nl