Met Stams en Van der Helm vinden ook wij dat er geen reden is om Eigen Kracht-conferenties (EK-c’s) blind uit te rollen in Nederland. Wel vinden we dat the state of the art van het onderzoek naar EK-c’s een genuanceerd oordeel verdient, want in tegenstelling tot wat Stams en Van der Helm beweren zijn er de afgelopen jaren wel degelijk effectstudies met controlegroepen gedaan naar zulke conferenties, voornamelijk in de Verenigde Staten waar dit besluitvormingsmodel bekend staat als Family Group Decision Making (FGDM).
Family Group Decision Making (FGDM): hulp van het eigen network
FGDM wordt internationaal door onderzoekers die zich richten op ‘family engagement’ opgevat als de paraplu waaronder meerdere vormen van ‘family inclusion, involvement and decision making’ vallen (zie Morris & Connolly, 2012; Sheets et al., 2009; Shlonsky et al., 2009). Family Group Conferencing (FGC) is hier het meest bekende voorbeeld van en diende ter inspiratie van het Nederlandse Eigen Kracht-model. Hoewel de verschillende vormen in enkele opzichten van elkaar afwijken, hebben ze één belangrijke overkoepelende noemer, en dat is dat families zelf in staat worden gesteld om met hulp van het eigen netwerk plannen te formuleren die de veiligheid van kinderen moeten waarborgen (Morris & Connolly, 2012; Shlonsky et al., 2009). Andere overeenkomsten zijn: samenwerking tussen families, de gemeenschap en instanties; respect voor de culturele gebruiken van de familie en de gemeenschap, het recht van kinderen om deel te nemen aan besluitvorming over hen, maar vooral: het leggen van de regie bij de familie én een bescheiden rol van professionals (zie Berzin et al., 2008). Binnen de filosofie van FGDM wordt verondersteld dat families onderdeel uitmaken van een grotere culturele gemeenschap die als deze wordt geactiveerd beter in staat is families te ondersteunen dan traditionele, aanbodgerichte praktijken die zich alleen focussen op het kind en de ouders (Sheets et al., 2009).
Internationaal onderzoek: FGDM minstens zo effectief
Tot voor kort was effectonderzoek naar FGDM met controlegroepen schaars, studies bestonden vooral uit procesevaluaties en tevredenheidsonderzoek (Crampton, 2007). De afgelopen jaren is dan ook in toenemende mate FGDM door effectstudies geëvalueerd (zie onder andere Berzin et al., 2008; Crea et al., 2009; Jeong et al., 2012; Malmberg-Heimonen, 2011; Pennell et al., 2010; Sheets et al., 2009; Wang et al., 2012; Weigensberg et al. 2009).
Samengevat is in deze onderzoeken een trend zichtbaar dat FGDM minstens zo effectief is als traditionele methoden en in enkele gevallen zelfs effectiever. FGDM levert dus in ieder geval even veilige en werkbare plannen op als traditionele vormen van hulpverlening. De impact wordt gunstig beoordeeld. In een meerderheid van de conferenties wordt overeenstemming bereikt over de te nemen, veelal creatieve besluiten die zonder inmenging van de familie niet door hulpverleners genomen zouden worden. Actoren zijn tevreden over het proces, zoals een betere onderlinge samenwerking, als ook over de bereikte resultaten, zoals het afwenden van gevaar, het voorkomen van recidive, het versterken en intensiveren van sociale steun, het afwenden van een verdergaande verslechtering in het gezin, of een gedwongen uithuisplaatsing van een kind. Ten slotte wijzen meerdere Amerikaanse studies uit dat kinderen na een FGDM-bijeenkomst significant sneller uit de zorg worden geschreven doordat ze worden opgevangen binnen het eigen netwerk en er geen beroep op hulpverlening meer wordt gedaan. Een uitkomst die in lijn is met het onderzoek van Schuurman en Mulder, en waarvan het aannemelijk is dat het besparingen oplevert.
Op het Zweedse minder positieve onderzoek valt af te dingen
Het enige onderzoek dat minder gunstige resultaten toont voor FGDM ten opzichte van een controlegroep is een Zweedse studie die eind jaren negentig werd uitgevoerd (Sundell et al., 2004). Kinderen in de interventiegroep zouden na een conferentie op de lange termijn weer eerder misbruikt zijn dan kinderen uit de controlegroep die behandeld werden binnen de traditionele kinderbescherming. Op dit onderzoek valt echter het een en ander af te dingen. Onder andere dat op het moment dat FGC in werd gezet er nagenoeg geen ervaring met dit model in Zweden was opgedaan. Er kunnen dus vraagtekens worden gezet bij of het model correct werd ingezet. Daarnaast is het ook goed mogelijk dat familieleden door middel van de conferenties beter zicht kregen op kindermisbruik en zodoende sneller melding maakten bij de kinderbescherming zodra misbruik zich voortzette.
Kortom, er zijn weinig goede redenen om de plannen die mensen zelf maken met steun van hun sociale netwerk als minder effectief te bestempelen dan de plannen die deskundigen maken. Al is het alleen maar omdat, zoals Jo Hermanns in het SoziO-artikel stelde, een groot deel van die interventies zelf niet kan bogen op wetenschappelijke evidentie.
Eigen gemaakte plannen kunnen beter werken
In navolging van Morris en Connolly (2012) vragen ook wij ons af of EK-c’s überhaupt door RCT’s (onderzoek met een controlegroep) kunnen worden geëvalueerd. Cruciaal binnen de filosofie van FGDM is namelijk dat families het recht hebben om zelf plannen te formuleren voordat de hulpverlening ingrijpt. Het ‘blind gerandomiseerd’ toewijzen of voor iemand wel of niet een conferentie wordt georganiseerd staat haaks op deze filosofie, want als een gezin geen EK-c krijgt toegewezen dan wordt hen het recht tot zelfbeschikking ontnomen en zijn het wederom professionals die voor hen plannen maken. Tijdens Eigen Kracht-conferenties maken families juist zelf keuzes voor interventies die nadien door effectonderzoek naar werkzaamheid kunnen worden gemeten.
Dat eigen gemaakte plannen beter werken dan door professionals bedachte programma’s is ook door logisch te redeneren aannemelijk te maken, daar is niet per definitie gerandomiseerd onderzoek met grote cohorten voor nodig (vergelijk Shlonsky et al., 2009; Small, 2009). Verondersteld kan namelijk worden dat als cliënten zelf met hun netwerk interventies uitkiezen zij hier voornamelijk intrinsiek voor hebben gekozen – het is immers hun plan (vergelijk de bevindingen van Asay en Lambert [1999] waarin wordt gewezen op de werkzame bestanddelen van therapeutische interventies). De motivatie om dit plan uit te voeren zal daardoor toenemen. En als er dan toch extrinsieke motivatie nodig is, dan is het zeer aannemelijk dat cliënten meer ontvankelijk zijn voor dwingende adviezen van het sociaal netwerk dan van professionals.
Het effect van sociale steun op gezondheid
Verschillende onderzoekers wijzen op de dempende werking van sociale steun op gezondheidsklachten en psychiatrische crises. Thoits (2011) toont bijvoorbeeld aan dat sociale steun positieve invloed heeft op ‘stress buffering’ en ‘self control’, factoren die dicht aan liggen tegen hetgeen eigen kracht genoemd wordt. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat sterke sociale netwerken rondom gezinnen de kans op misbruik aanzienlijk doen verkleinen (zie De Winter, 2011). Met de groeiende evidentie van FGDM als motor van ‘family engagement’ en de conclusies van de Commissie-Samson (2012) in het achterhoofd dat kinderen die in de pleeg- en jeugdzorg zijn opgevangen een groter risico lopen (seksueel) te worden misbruikt, verdienen families een kans om kinderen voor uithuisplaatsing te behoeden. We kunnen dan ook stellen dat er goede redenen zijn om minder hard te oordelen over het effect van door families gemaakte plannen dan Stams en Van der Helm nu doen.
Gideon de Jong is onderzoeker bij de Hanzehogeschool Groningen en schrijft een dissertatie over Eigen Kracht-conferenties in de OGGz. Dr. Gert Schout werkt bij de afdeling Metamedica van het VUmc en is projectleider van twee onderzoeksprojecten, één naar de werking van Eigen Kracht-conferenties in de OGGz en één naar de mogelijkheden van Eigen Kracht-conferenties bij BOPZ-maatregelen.
Literatuur
Asay, T.P. & Lambert, M.J. (1999). The empirical case for the common factors in therapy: Quantitative findings. In M.A. Hubble, B.L. Duncan & S.D. Miller (eds). The Heart and Soul of Change: What Works in Therapy. (pp. 23-55) Washington, DC: APA Press.
Berzin, S.C., Cohen, E., Thomas, K & Dawson, W.C. (2008). Does family group decision making affect child welfare outcomes? Findings from a randomized control study. Child Welfare, 87 (4), 35-54.
Commissie-Samson (2012). Omringd door zorg, toch niet veilig. Seksueel misbruik van door de overheid uit huis geplaatste kinderen 1945 tot heden. Amsterdam: Boom.
Crampton, D. (2007). Research review: Family group decision-making: A promising practice in need of more programme theory and research. Child and Family SocialWork, 12 (2), 202-209.
Crea, T.M., Usher, C.L. & Wildfire, J.B. (2009). Implementation fidelity of Team Decisionmaking. Children and Youth Services Review, 31 (1), 119-124.
Frost, N., Abram, F. & Burgess, H. (2012). Family group conferences: Evidence, outcomes and future research. Child & Family Social Work, advance access December 2012 doi:10.1111/cfs.12049.
Jeong, S., McGarrell, E.F. & Kroovand Hipple, N. (2012). Long-term impact of family group conferences on re-offending: The Indianapolis restorative justice experiment. Journal of Experimental Criminology, advance access 26 June 2012, doi: 10.1007/s11292-012-9158-8.
Malmberg-Heimonen, I. (2011). The effects of Family Group Conferences on social support and mental health for longer-term social assistance recipients in Norway. British Journal of Social Work, 41 (5), 949-967.
Morris, K. & Connolly, M. (2012). Family decision making in child welfare: Challenges in developing a knowledge base for practice. Child Abuse Review, 21 (1), 41-52.
Pennell, J., Edwards, M. & Burford, G. (2010). Expedited family group engagement and child permanency. Children and Youth Services Review, 32 (7), 1012-1019
Poortinga, W. (2006). Social relations or social capital? Individual and community health effects of bonding social capital. Social Science & Medicine, 63 (1), 255-270.
Post, L. van der (2012). IBS admission as an outcome. Amsterdam: Vrije Universiteit.
Sheets, J., Wittenstrom, K., Fong, R., James, J., Tecci, M., Baumann, D.J. & Rodriguez, C. (2009). Evidence-based practice in family group decision-making for Anglo, African American and Hispanic families. Children and Youth Services Review, 31 (11), 1187-1191.
Shlonsky, A., Schumaker, K., Cook, C., Crampton, D., Saini, M., Backe-Hansen, B. & Kowalski, K. (2009). Family Group Decision Making for children at risk of abuse and neglect (Protocol). Cochrane Database of Systematic Reviews, Issue 3. Art. No.: CD007984. doi: 10.1002/14651858.CD007984.
Small, M.L. (2009). ‘How many cases do I need?’: On science and the logic of case selection in field-based research. Ethnography, 10 (1), 5-38.
Sundell, K. & Vinnerljung, B. (2004). Outcomes of family group conferencing in Sweden: A 3-year follow-up. Child Abuse & Neglect, 28 (3), 267-287.
Thoits, P.A. (2011). Mechanisms linking social ties and support to physical and mental health. Journal of Health and Social Behavior, 52 (2), 145-161.
Winter, M. de (2011). Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding. Amsterdam: SWP.
Wang, E.W., Lambert, M.C., Johnson, L.E., Boudreau, B., Breidenbach, R. & Baumann, D. (2012). Expediting permanent placement from foster care systems: The role of family group decision-making. Children and Youth Services Review, 34 (4), 845-850.
Weigensberg, E., Barth, R.P. & Guo, S. (2009). Family group decision making: A propensity score analysis to evaluate child and family services at baseline and after 36-months. Children and Youth Services Review, 31 (3), 383-390.