Durf weloverwogen in beeldbepalende stadscentra te investeren

Prestigieuze bouwwerken en iconische stadscentra krijgen vaak kritiek. Want het daaraan bestede geld gaat immers niet naar gewone wijken. Maar is dat altijd een probleem, zoals Radboud Engbersen stelt? Is een aantrekkelijke binnenstad voor Rotterdam niet juist een wenkend perspectief?

Sinds het Colosseum in Rome, de Eiffeltoren in Parijs en het Opera House in Sydney, zetten steden zich door middel van iconische bouwwerken op de kaart. Met name de afgelopen decennia lijkt de stad een themapark geworden van uitbundige architectuur. Glanzende kantorenlocaties, hoge woontorens, markante musea, theaters en concertzalen, het zijn allemaal pogingen om bewoners, bezoekers en bedrijven aan te trekken. Iconen geven de stad een gezicht. Zo prijkt de Erasmusbrug op de kaft van vrijwel alle stadsbrochures van Rotterdam. Iconen trekken toeristen aan, zoals het nieuwe ontwerp voor het Stedelijk Museum of het Eye Film Museum in Amsterdam. Ook voor stadsbewoners zelf zijn ze belangrijk want ze geven de stad identiteit en publieke trots.

De keerzijde van prestigedrang

Voor mijn boek ‘Stedelijke iconen’ (2012) heb ik niet alleen geslaagde maar ook mislukte projecten onderzocht. Bestuurlijke prestigedrang heeft niet zelden tot teleurstellende uitkomsten geleid. Bouwwerken met grote kostenoverschrijdingen die zwaar drukken op de gemeentelijke begroting.  Zo pakten het Muziekgebouw in Eindhoven of de Stopera in Amsterdam velen malen duurder uit. Ook worden objecten neergezet die zijn losgezongen van hun omgeving, zoals het nieuwe treinstation van Calatrava in Luik. Dergelijke bouwwerken worden wel gebruikt, maar creëren geen levendig publiek domein. Prestigeobjecten kunnen volop aandacht en middelen naar zich toe trekken waardoor achterliggende wijken letterlijk en figuurlijk in de schaduw komen te staan. Dit leidt niet zelden tot kritiek. Zo pleit Radboud Engbersen vooral voor investeringen in gewone wijken boven ‘glanzende stadscentra en iconische locaties’.

Focussen of uitsmeren van beschikbare middelen?

In Nederland heeft de sociaal-democratie decennialang een grote rol gespeeld in de ontwikkeling en het onderhoud van onze steden. De aandacht voor het fysiek en sociaal op peilhouden van wijken heeft er aan bijgedragen dat we, ondanks het bestaan van armere buurten, gelukkig geen echte gettovorming kennen. Met het tegelijkertijd opkomende neo-liberale marktdenken verschenen dure zakendistricten. En ook de beleveniseconomie vroeg om nieuwe trekpleisters: vrijetijdsvoorzieningen zoals musea en theaters verpakt in opvallend design. Verschillen tussen het stadscentrum en de gewone wijken namen zichtbaar toe. Niet tot ieders genoegen.

Zeker in tijden van economische stagnatie staat de discussie over nieuwe investeringen in prestigeprojecten op scherp. Uiteindelijk komen veel debatten over ruimtelijk-economisch beleid neer op een eenvoudige vraag: doen we veel op een enkele, centrale plek, of doen we weinig op veel plekken? Het kiezen voor een stadscentrum lijkt ten koste te gaan van de rest van de stad en omgekeerd.

In Rotterdam schreef de Economic Development Board Rotterdam onlangs een bijzonder advies aan het stadsbestuur. In het rapport ‘The Economics of Beauty’ werd gepleit om in de eerste plaats te werken aan een aantrekkelijke binnenstad met goede voorzieningen en opvallende architectuur. De gehanteerde beleidstheorie is dat hogeropgeleiden hierop af komen. Voor een stad als Rotterdam is dat een wenkend perspectief, maar ook een controversiële boodschap. Want durft de stad hiervoor te gaan, in plaats van de beschikbare middelen over de wijken uit te smeren?

Geslaagde projecten werken als katalysator

De vraag is mijns inziens niet zozeer of het één of het ander. De vraag is vooral hoe de stad in zijn geheel iets aan nieuwe investeringen in stadscentra heeft. De onderbouwing van beeldbepalende projecten zal aan een aantal belangrijke voorwaarden moeten voldoen. In ruimtelijk en cultureel opzicht moet een project verwijzingen in zich hebben van lokale identiteit. Een autistische kolos die niet is ingebed in de omgeving moet worden voorkomen. In sociaal opzicht moeten betrokken groepen een rol vervullen in de totstandkoming van projecten opdat een gedeeld verhaal ontstaat over de betekenis van een nieuw bouwwerk.

Daarenboven moeten initiatiefnemers en betrokken partijen weloverwogen ideeën hebben over hoe een project bijdraagt aan de ontwikkeling van het omliggend gebied en de stad als geheel. Creëert de ontwikkeling en de exploitatie van beeldbepalende projecten ook banen voor lager opgeleiden? Stijgen in de omliggende buurten de inkomsten van middenstand en horeca door de komst van hogere inkomensklassen?

Succesvolle beeldbepalende bouwwerken zijn niet alleen een succes vanwege hun directe opbrengsten, zoals veel bezoekers. Geslaagde projecten genereren spin-offs voor het sociaal-culturele klimaat van de stad, de economische ontwikkeling van een omliggend gebied en leiden tot een vliegwieleffect waar ook andere stadsdelen van profiteren. Als de binnenstad van Rotterdam aantrekkelijker wordt en vervolgens tot nieuwe investeerders en kapitaalkrachtige inwoners leidt, zal dat idealiter als een olievlek uitspreiden naar andere wijken. De stad zal dan wel geclusterd moeten investeren, anders is er onvoldoende kritische massa om dat vliegwieleffect op gang te brengen.

De noodzaak van blijvende onderbouwing

De verantwoording van investeringen stopt niet na de projectbesluitvorming of de realisatie ervan. Het is de blijvende taak van betrokkenen om te werken aan gedeelde verhalen over de functie en waarde van prestigeobjecten voor de gehele stad. Publieke trots, identiteitsvorming en katalysatorwerking van stadscentra vraagt om continue onderbouwing. Pas dan zijn iconische bouwwerken een werkelijk geslaagde investering.

Dr. Wouter Jan Verheul is bestuurskundige en verbonden aan de TU Delft. Hij promoveerde onlangs op het proefschrift ‘Stedelijke iconen. Het ontstaan van beeldbepalende projecten tussen betoog en beton’, Boom Lemma Uitgevers, 2012.