Op zoek naar ‘goede’ openbare ruimten

Waarin schuilt de kwaliteit van openbare ruimten in stedelijke centra? En wat betekent dat voor woonwijken? De aanwezigheid en activiteiten van mensen dienen bij planning en ontwerp van ruimte als uitgangspunt te worden genomen.

Stedelijke centra zijn de afgelopen dertig jaar trekpleisters geworden van vermaak, cultuur en ontspanning. Hier worden grootschalige evenementen georganiseerd en worden prestigieuze musea en theaters gebouwd. Het stimuleren van een levendig straatbeeld is tegenwoordig een essentieel onderdeel van stadspromotie. Straten, boulevards, pleinen en parken worden ontworpen om te dienen als rode lopers en visitekaartjes van het stadscentrum. Radboud Engbersen wees enkele maanden geleden op deze site op de schaduwzijde hiervan: er blijft weinig geld over voor de ‘gewone openbare ruimten in gewone woonwijken’. Hij houdt een pleidooi voor het ‘veilig stellen van goede openbare ruimten in de woonwijken’. Maar wat zijn dat eigenlijk, goede openbare ruimten?

Het menselijk zitvlak blijkt een belangrijke architectonische dimensie

Planners en ontwerpers putten inspiratie uit bekende en geliefde voorbeelden, zoals de pleinen in Siena of de boulevards in Parijs. Het spreekt voor zich dat zij beroepsmatig vooral geïnteresseerd zijn in hun ruimtelijke kenmerken. Tegelijkertijd vermoeden zij dat deze kenmerken onlosmakelijk zijn verbonden met - of zelfs ondergeschikt zijn aan - mensen en hun activiteiten.1 Het is echter moeilijk om daar een vinger achter te krijgen.

William H. Whyte is de eerste die hierin slaagt. In zijn boek Social Life of Small Urban Spaces (1980)2 doet hij verslag van een jarenlang onderzoek naar het ontwerp en gebruik van zestien pleinen en drie kleine parken gesitueerd tussen de kantoorgebouwen van Manhattan.2 Wat deze ruimten gemeen hebben, is dat zij zich alle bevinden op drukke locaties. Sommige worden dagelijks gebruikt, terwijl andere steevast leeg blijven. Whyte wil vaststellen ‘why the good places worked and the bad ones did not’. Daartoe observeert hij nauwgezet het leven van alledag, zowel op ooghoogte als in vogelvlucht door aan gevels en steigers time-lapse camera’s te monteren. Er wordt periodiek in kaart gebracht hoeveel mensen op gezette tijden aanwezig zijn en hoe zij de ruimte gebruiken. Tot Whytes eigen verbazing bieden vorm, omvang en esthetiek geen bevredigende verklaring voor verschillen in aanwezigheid en gebruik. Ook zonlicht, wind en water tonen geen sterke correlatie met de populariteit van de pleinen en parken. Zitruimte blijkt echter van groot belang. De populaire pleinen en parken voorzien in bankjes en andere zaken die (onbedoeld) geschikt zijn om op te zitten: traptreden, opstaande randen van een fontein, lage muurtjes, plantenbakken en ander straatmeubilair. Whyte merkt daarom droogjes op dat het menselijk zitvlak een belangrijke maar dikwijls genegeerde architectonische dimensie is.

Het op waarde schatten van mensen en hun activiteiten

De juiste plaatsing van geschikte zitruimte blijkt de doorslaggevende factor te zijn. Populaire pleinen en parken hebben comfortabele zitruimte die is geplaatst langszij de circulatie van voetgangersstromen. Whyte concludeert dat wat mensen het meest aantrekt tot openbare ruimten, kennelijk de aanblik is van andere mensen. Het punt is natuurlijk dat in stedelijke centra de openbare ruimte vaak wordt gepland en ontworpen alsof het tegendeel waar is: alsof mensen de voorkeur geven aan straten, pleinen en parken op locaties waar niets te zien is en waar nergens op kan worden gezeten. Whyte stelt dat het moeilijk is om op een goede (levendige) locatie een ruimte te ontwerpen die geen mensen aantrekt. Het is volgens hem daarom opvallend dat planners en ontwerpers hier toch vaak in slagen. Hij verzucht dat op de beste locaties soms de slechtst ontworpen ruimten zijn te vinden.g

Good spaces in woonwijken

Whytes invalshoek op de kwaliteit van openbare ruimten is niet te reduceren tot de stelling dat een ruimte goed is wanneer er druk gebruik van wordt gemaakt. De kwaliteit van een ruimte schuilt immers in het optimaal benutten van de mogelijkheden die de locatie biedt. In stedelijke centra zijn die mogelijkheden de aanwezigheid van vele voetgangers en de populaire activiteit van het mensen kijken. Daar weten good spaces met de juiste plaatsing van geschikte zitruimte de voetgangserstromen tijdelijk af te tappen en in te dammen.

Wat betekent dit voor goede openbare ruimten in ‘gewone woonwijken’? Bij de planning van een plein, park of plantsoen zal allereerst een reële inschatting moeten worden gemaakt welke locatie in de wijk een stroom van potentiële gebruikers kan opleveren. Terwijl in het centrum de functiemenging van wonen, werken en recreëren leidt tot een levendig straatbeeld, overheerst hier de woonfunctie en toont zich dientengevolge een rustiger straatbeeld.

Locaties in woonwijken waar het zinvol is om openbare ruimten te plannen en (her)ontwerpen, zijn die locaties waar de alledaagse activiteiten van de bewoners zich afspelen. Dat wil zeggen: waar bewoners hun boodschappen doen, waar ze hun kinderen naar crèche, opvang en school brengen, en waar ze gebruikmaken van openbare voorzieningen als buurthuis of multifunctioneel centrum. Kostbaar natuursteen en design straatmeubilair zijn daarbij niet nodig. Het is beter om de beschikbare middelen te besteden aan het ondersteunen van activiteiten van bewoners. Zo is zitruimte op z’n plaats bij de winkels of het winkelcentrum en in de parken waar honden worden uitgelaten - maar niet aan de rand van de wijk waar geen hond is te vinden. Speeltuinen zijn op hun plek nabij scholen, buurthuizen en multifunctionele centra - en niet lukraak verspreid over talrijke plantsoenen zoals vaak het geval is in naoorlogse woonwijken. In deze wijken, waar bijna de helft van het totale grondoppervlak bestaat uit openbare ruimte, kan tegemoet gekomen worden aan andere wensen van bewoners. Denk bijvoorbeeld aan het omvormen tot volkstuinen van openbare ruimten die nu leeg en verlaten zijn.

Reijer Verwer promoveerde onlangs aan de afdeling Strafrecht en Criminologie van de Rijksuniversiteit Groningen met het proefschrift: ‘Een kwestie van vertrouwen'. Als student sociologie aan de Universiteit van Amsterdam schreef hij een doctoraalscriptie over de ontwerpopgave van openbare ruimten.

Noten

  1. Zie bijvoorbeeld de studie Great Streets van architect en planoloog Allan B. Jacobs.
  2. Het boek Social Life of Small Urban Spaces van William H. Whyte ging destijds vergezeld van een gelijknamige documentaire, becommentarieerd door de auteur. Deze documentaire staat online op Vimeo: http://vimeo.com/6821934

 

Foto: Bas Bogers