Een beetje schelden en schreeuwen hoort ook bij burgerschap

Burgerschap anno 2013 is niet gericht op het scherp houden, maar op het helpen van het bestuur. Toch zijn debat, protest en wantrouwen van burgers ook nodig. Want wie anders moet straks toezicht houden op de miljarden euros die gemoeid zijn met de decentralisatie?

 

Burgerschap had in Nederland eeuwenlang geen goede klank. Het was een variant op burgerlijk en burgerlijk is niet goed. Het staat voor kleingeestig, bekrompen, weinig tot de verbeelding sprekend, laf, braaf, onwellevend. Je ziet de afkeer van Bürgerlichkeit ook in Duitsland en in Engeland waar men citizenship het liefst ziet als iets dat met paspoorten te maken heeft, met het recht op bescherming.  Hoe anders is dat in landen als Frankrijk en de Verenigde Staten, waar men nog altijd uitdrukkelijk de revoluties herdenkt waarmee machthebbers ten val werden gebracht. De Franse citoyen is een trots lid van de staat of van het publiek domein; de Amerikaanse citizen is een zelfbewuste opponent van de staat. De Nederlandse burger is toch eerder een bourgeois.

Tegen deze achtergrond moesten de mensen opboksen die begin jaren negentig aandacht vroegen voor burgerschap in beleid en politiek. Burgerschap komt zo sinds 1994 op, soms als een antwoord op consumentisme, dan weer op individualisme of globalisering. Meer burgerschap moet helpen van klanten, van egoïsten en van migranten burgers te maken. Met pieken en dalen maakte burgerschap op die manier zijn entree in het publieke debat. Of dit burgerschapsoffensief overal even terecht is, laat staan of het succesvol, valt te bezien. Waar het eerst om gaat is dat de expliciete weerzin verdwijnt.

Volgzame burger helpt de overheid de buurt netjes te houden

Als je goed kijkt naar waar en wanneer de term wordt gebruikt, valt op dat het gaat om meer burgerschap dat aangeleerd moet worden op scholen en uitgeoefend moet worden in buurten. Het gaat eigenlijk amper om meer burgerschap dat uitgeoefend moet worden jegens de overheid. In media en beleid wordt burgerschap vooral behandeld als iets dat mensen aan de ene kant moeten aanleren en dat aan de andere kant helpt om de sociale cohesie te versterken. Burgers op hun beurt denken daar niet wezenlijk anders over. Voor hen is burgerschap ook eerder je netjes aan de regels houden, belasting betalen, eventueel ook nog stemmen. Wanneer burgers hun handen uit de mouwen steken in eigen initiatieven is het ook veelal om te helpen, om te zorgen, om de buurt te onderhouden. Dat deelname aan publiek debat, protest, verzet of wantrouwen jegens de macht er ook bij hoort, valt een stuk minder vaak te horen, noch in het beleid, noch in de politiek, noch van burgers zelf. De beleidsmatige en politieke teneur dat er meer plichten en minder rechten in burgerschap moeten, wordt door de bevolking gedeeld.

Het is een sociaal burgerschap dat men in Nederland koestert: zorgzaam en gericht op onderlinge solidariteit aan de ene kant, maar ook wat volgzaam aan de andere kant - niet handig in politiek. Als burgers het idee hebben verwaarloosd te worden, trekken ze zich terug of stemmen tégen het systeem. Het is buigen of bijten, wat de Nederlandse burgers betreft. De participatiemaatschappij die in de laatste troonrede werd geïntroduceerd is een onderdeel van deze opvatting, zowel wat betreft de veronderstelling dat mensen meer voor elkaar moeten en willen zorgen, als het relatieve gemak waarmee burgers die opvatting accepteren als enerzijds nodig en anderzijds nieuw. De participatiemaatschappij is natuurlijk niet nieuw, maar al een decennium of drie oud, en het is tot op zekere hoogte wonderlijk dat burgers er zo mee akkoord gaan.

Meedoen aan het bestuur wordt gezien als een werkje voor professionals

Daarmee kom ik op de vraag of het burgerschapsoffensief nou eigenlijk wel zo geslaagd is. Wel een beetje, er zijn geen echte slachtoffers gevallen en voor beleid is dat al heel wat. Maar twee elementen van burgerschap komen eigenlijk amper aan bod in het Nederlandse debat over burgerschap: het idee dat burgers andere burgers aanwijzen om een tijdje te besturen. Dat is de opvatting die bekend is uit Athene, meedoen aan het bestuur was daar min of meer een maatschappelijke plicht en bovendien ook lucratief. Weliswaar was het alleen voor de mannen van min of meer goede komaf, maar toch was de diepe logica dat mensen elkaar afwisselden in het nemen van de beslissingen over de nabije toekomst van de gemeenschap. Dat zorgde voor onderlinge verbondenheid. In het Nederland van nu is meedoen aan het bestuur een werkje voor professionals: politicus ben je veelal van beroep en het zijn vaak dezelfde types die het beroep kiezen. De manier waarop populistische partijen zich daartoe verhouden - 'het is allemaal baantjesjagerij' - verandert daar niet veel aan. Wilders is het langst zittende kamerlid van Nederland.

Burgerschap anno 2013 lijkt verdacht veel op horigheid

Het andere element van burgerschap dat nauwelijks aan bod komt is het fundamentele wantrouwen dat goede burgers aan de dag leggen jegens hun bestuur. Goede burgers in Nederland zijn burgers die zorgen voor hun ouders, hun buren, hun straat en de club van hun kinderen. Maar goede burgers in een Italiaanse stadstaat wantrouwden hun bestuurders, want die hadden de neiging tot stelen en bedriegen en zinloos oorlog voeren. Wantrouwen en verzet hebben een negatieve klank in het Nederlandse publieke domein, maar dat is onterecht. Controle van het bestuur laten we liever over aan rekenkamers, Raad van State en rechtbanken. Met zo nu en dan verkiezingen en wat gestampvoet op het Malieveld vinden we het wel genoeg. Op populisten stemmen, niet stemmen, maar ook niet participeren, en zelfs trachten het bestuur te frustreren - het zijn allemaal tot op grote hoogte daden van burgerschap waar niet met al te veel dedain over gesproken moet worden. Misschien niet de meest actieve vorm van burgerschap, maar daar zit dan ook meteen de crux, namelijk dat actief burgerschap eerder de overheid helpt dan de burgers. Burgerschap anno 2013 lijkt verdacht veel op horigheid, niet op het scherp houden van het bestuur maar op het helpen van het bestuur.

Onbevlekt burgerschap dat vanzelf ontspruit bestaat niet

Het is niet gezegd dat je dit zomaar kunt veranderen noch dat daarmee opeens de samenleving oneindig veel beter wordt. Toch zou in het onderwijs en meer in het algemeen in het spreken over burgerschap meer aandacht moeten komen voor meningsverschil als goed in zichzelf. De nadruk ligt op orde, zorgzaamheid en tot op zekere hoogte ook op begrip voor elkaar. Maar er zit een onderdeel in burgerschap dat onvermijdelijk tot ruzie leidt, en dat moet gekoesterd worden. Vreedzaam ruzie kunnen maken is een ambacht dat je leren kunt, een beetje schelden en schreeuwen hoort daar bij, omdat emoties erbij horen. Dat betekent dat debatten over cultuur en eerlijk delen en dat soort zaken eigenlijk niet stevig genoeg gevoerd kunnen worden, met dien verstande dat men zo nu en dan wel even rond moet kijken of ook daadwerkelijk alle betrokkenen het zinvol vinden om mee te doen.

Wanneer we het hebben over de modetermen eigen kracht, zelf doen of de patiënt centraal, bedoelen we dan dat we willen dat burgers vrijer worden of dat ze minder last bezorgen? Wanneer we zeggen dat het gaat om emancipatie of bevrijding uit de verkalkte instituties van de verzorgingsstaat is het misschien wel aardig om er bij te zeggen dat juist voor de mensen die niet zomaar de actieve burger spelen, het helemaal niet vanzelf spreekt dat ze onder condities van eigen kracht zich durven te manifesteren, eenvoudig weg omdat ze daar nu juist de vaardigheden voor missen. Of dat het voor mensen die een zware baan hebben niet zo voor de hand ligt ook elders te participeren; of dat het voor mensen die (zwaar) zieke gezinsleden hebben niet zo voor de hand ligt om een baan te zoeken; of dat er vormen van solidariteit zijn die je niet aan goedertierenheid moet overlaten. Dat kortom de definitie van goed burgerschap meer vereist dan een massieve nadruk op meedoen, dat er niet zoiets is als onbevlekt burgerschap dat vanzelf ontspruit aan de goede harten van mensen, en dat het in historisch perspectief al een groot feest is wanneer mensen zich aan de wet houden en hun belasting betalen.

Het gevaar van zelfgenoegzame politici in de decentraliseringsoperatie

Iets meer zelfbewustzijn over de eigen genoegzaamheid onder de politieke kaste kan geen kwaad. Waarom is men zo druk met vertellen wat de burger moet doen zonder af en toe te kijken wat men zelf kan doen? Welke functies of plekken zijn er te vergeven via inspraak? Dat levert aan de ene kant doodvermoeiend geleuter op over versleten agenda's van democratische vernieuwing, gekozen burgemeesters en zo, maar aan de andere kant vindt nu een grote decentraliseringsoperatie plaats zonder dat daar veel vragen over verantwoording en debat worden gesteld. Wie moeten straks toezicht gaan houden op al die miljarden? Gaat al het geld in NV's, stichtingen, in verenigingen of coöperaties met achterban? Hier is de leidende gedachte dat publiek geld besteden zonder dat een achterban geïdentificeerd is, niet zou moeten mogen zonder heel grondig debat vooraf.

Menno Hurenkamp is hoofdredacteur van S&D van de Wiardi Beckman Stichting. Dit artikel is een aangepaste versie van zijn lezing ‘De mythe van het onbevlekte burgerschap’, gehouden voor Het Oversticht, Olst - 23 september 2013.

Literatuur

-          Hurenkamp M., Tonkens E., Duyvendak, J.W. (2012). Crafting citizenship. London, New York: Palgrave

-          Hurenkamp, M. en Tonkens, E. (2011). De onbeholpen samenleving. Amsterdam: AUP

-          Hurenkamp, M. en Sie Dian Ho, M. (2013). Vooruit. De verzwegen politiek van het dagelijks leven. Amsterdam: Van Gennep