Ouders kunnen heel veel zelf

Opvoeden is een individuele verantwoordelijkheid. In tegenspraak met eerdere geluiden kunnen ouders in Nederland dat prima zelf. Ze doen daarvoor nog steeds een fors beroep op familie en vrienden. Een minderheid van alleenstaande ouders, ouders met jonge kinderen of onzekere  ouders kan wel steun gebruiken.

Vanwege de gestegen geografische mobiliteit en de toegenomen afstand tussen woon- en werkomgeving, zullen gezinnen geïsoleerd raken van hun sociale omgeving. De
waarschuwing van de Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en de Raad voor de Volksgezondheid (RVZ) in hun gezamenlijke advies Investeren rondom  kinderen (2009) was duidelijk. Veel ouders zouden straks niet langer kunnen terugvallen op mensen om hen heen voor vragen of problemen met de opvoeding. Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft  gekeken of die waarschuwing terecht was. Via een grootschalig onderzoek (Opvoeden in Nederland) is in kaart gebracht hoe ouders van nu de opvoeding van hun kinderen vormgeven en welke rol de sociale omgeving daarbij speelt.  De bevindingen van dit onderzoek, een enquête onder bijna 2700 ouders van thuiswonende kinderen van 0 t/m 17 jaar, zijn beschreven in het Gezinsrapport 2011 dat in mei dit jaar is verschenen.

Er heerst een cultuur van zelf doen
Uit ons Gezinsrapport komt naar voren dat het met de geïsoleerde positie van hedendaagse ouders wel meevalt. De meeste ouders beschikken over een steunend sociaal netwerk en zijn over het algemeen tevreden met de kwaliteit van de steun die zij ontvangen. Bijna 80 procent van de ouders praat tenminste een paar keer per jaar met eigen ouders of met andere familieleden, vrienden, kennissen of buren over de opvoeding of krijgt advies van hen. De helft van alle ouders krijgt een paar keer per maand of vaker steun uit tenminste één hoek van dit netwerk. Ook kunnen ouders aankloppen bij hun informele sociale netwerk als ze omhoog zitten met oppas of het halen en brengen van hun kinderen. Ouders krijgen deze praktische vorm van ondersteuning vooral van hun (schoon-)ouders. 62 procent van de ouders ontvangt deze praktische hulp minstens een paar keer per jaar, 41 procent  minstens een paar keer per maand van hun (schoon)ouders. Ook over de mate waarin buurtbewoners voor elkaar klaar staan wanneer er problemen zijn met kinderen, zijn de meeste ouders tevreden.

Hoewel ouders in Nederland regelmatig contact met anderen over de opvoeding hebben, lopen zij de deur zeker niet plat. Onze bevindingen suggereren dat wanneer ouders vragen hebben over de opvoeding of wanneer er problemen zijn, zij eerst zelf op zoek gaan naar een oplossing voordat zij bij anderen aan de bel trekken. Dat kan te maken hebben met de Nederlandse cultuur van het ‘zelf doen’ waar het de zorg voor kinderen betreft.  Opvoeden wordt in Nederland vooral als een individuele verantwoordelijkheid van ouders gezien. Ouders hebben een duidelijke voorkeur om de zorg voor de kinderen zoveel mogelijk zelf uit te voeren. Mogelijk wordt het in een dergelijke cultuur ook snel als bemoeienis ervaren wanneer anderen veel interesse tonen in de manier waarop je je kinderen opvoedt. Daarnaast willen ouders anderen ook niet graag tot ‘last’ zijn.

Minderheid van de ouders kan steun gebruiken
Het is dus niet zo dat Nederlandse gezinnen geïsoleerd zijn geraakt van hun omgeving. Wel zien ouders de zorg voor kinderen meer als een individuele gezinsverantwoordelijkheid dan als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gezin en (naaste) omgeving. Advies en steun ‘van buitenaf’ worden voornamelijk ingeschakeld wanneer ouders zich onzeker voelen over hun eigen opvoedkundige vaardigheden of wanneer zij zich in een moeilijke situatie bevinden waarin zij hulp van anderen goed kunnen gebruiken. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor alleenstaande ouders: het gemis van een partner met wie zij de opvoeding kunnen delen, wordt deels gecompenseerd doordat zij, meer dan andere ouders, kunnen terugvallen op mensen uit hun persoonlijke netwerk.

Slechts een klein deel van de ouders – minder dan 10 procent – geeft aan behoefte te hebben aan meer steun dan zij op dit moment ontvangen. Deze ouders hebben vooral  behoefte aan meer advies over de opvoeding en zij zouden vaker met anderen over de opvoeding van hun kinderen van gedachten willen wisselen. Dit geldt met name voor ouders met jonge kinderen, voor alleenstaande ouders, en voor ouders die onzeker zijn over hun vaardigheden als opvoeder of minder effectieve opvoedingsstrategieën hanteren.

Makers en uitvoerders van het gezinsbeleid doen er goed aan zich te realiseren dat het overgrote deel van de ouders het prima zonder steun redt. Ondersteuning is slechts nodig voor een kleine minderheid. De Centra voor Jeugd en Gezin die in de afgelopen jaren in veel gemeenten zijn opgericht, zouden zich met name op deze laatste groep ouders kunnen richten. Door die minderheid in contact te brengen met andere ouders en opvoeders kunnen de informele netwerken versterkt worden. En dat kan een positief effect hebben op de opvoedingskwaliteit en het vertrouwen dat deze ouders hebben in hun eigen competentie als opvoeder.

Freek Bucx is als onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep Emancipatie, Jeugd & Gezin van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Download hier het 'Gezinsrapport 2011: Een portret van het gezinsleven in Nederland' (250 pagina's).

Foto: Bas Bogers