Nederland keert terug naar de Middeleeuwen

Onder het Middeleeuwse inquisitoire strafproces was geen enkele vrijspraak definitief. Als het aan de Tweede Kamer ligt, keren we terug naar dat systeem, met alle negatieve gevolgen van dien voor de zorgvuldigheid bij opsporing en vervolging. Dan wordt een vrijgesproken verdachte nooit van blaam gezuiverd.

De Tweede Kamer heeft op dinsdag 24 januari het wetvoorstel ‘Herziening ten nadele’ aangenomen. Het voorstel maakt het mogelijk dat een definitieve vrijspraak kan worden herzien als nieuw forensisch onderzoek aantoont dat de vrijgesproken verdachte toch de dader is geweest. De regeling is bestemd voor vrijgesproken verdachten van opzettelijk gepleegde misdrijven waarbij het slachtoffer werd gedood. Deze delicten variëren van ‘hulp bij zelfdoding’ (maximumstraf 3 jaar) en ‘mishandeling de dood ten gevolge hebbend’ (maximumstraf 6 jaar) tot ‘moord’ (30 jaar of levenslang).

Wet aangepast voor nieuwe onderzoekstechnieken
Behalve nieuw technisch bewijs kan ook een naderhand afgelegde ‘geloofwaardige bekentenis’ een grond opleveren voor herziening. Om de regeling compleet te maken is de procedure eveneens bestemd voor zaken waarin is gebleken dat de vrijspraak berust op een vals deskundigenrapport of op een verklaring van een getuige die door de vrijgesproken verdachte is bedreigd, of indien de vrijspraak het gevolg is van omkoping van de rechter.

Van dit soort gevallen zijn overigens in de afgelopen 200 jaar geen voorbeelden bekend. Evenmin zijn er voorbeelden van naderhand afgelegde betrouwbare bekentenissen. Mochten er al mensen rondlopen die ten onrechte werden vrijgesproken van een levensdelict dan zal deze nieuwe regeling er niet aan bijdragen dat die bekentenissen wel zullen worden afgelegd.

Hoewel de wet behoorlijk is opgetuigd met gronden voor heropening, gaat het toch vooral om toepassing van nieuwe onderzoekstechnieken. Die zouden nu al in één zaak aantonen dat een verdachte ten onrechte is vrijgesproken. Diegene zou alsnog zijn terechte straf kunnen krijgen. Dit lijkt een alleszins gerechtvaardigd doel. Bovendien, in het omgekeerde geval (als iemand ten onrechte is veroordeeld, zoals in de ‘Schiedammerparkmoord’, ‘de Puttense moordzaak’, en in de zaken tegen Ina Post en Lucia de Berk), dan wordt dat vonnis toch ook herzien? Toch is te hopen dat het voorstel geen wet wordt.

Kans op onterechte vrijspraak is verwaarloosbaar klein
Voorop gesteld moet worden dat het rechtzetten van een onjuiste veroordeling niet valt te vergelijken met het opnieuw starten van vervolging tegen een vrijgesproken verdachte. Tegen iemand die ten onrechte is veroordeeld, wordt een onrechtmatige daad begaan; hij wordt ten onrechte van zijn vrijheid beroofd. Aan die onrechtmatige vrijheidsbeneming moet zo snel mogelijk een einde komen.

Zo ligt het niet na een definitieve vrijspraak. In dat geval moet iets aan de gemeenschap worden ‘vergoed’. Dat is een ander doel. Afgezien hiervan is het naar mijn oordeel niet nodig om de regeling te treffen. We beschikken namelijk over een zo goed uitgebalanceerd strafproces, dat de kans op een onterechte vrijspraak verwaarloosbaar klein is, natuurlijk mits het op de juiste wijze wordt toegepast. Er kleven bovendien zoveel nadelen aan het voorstel dat die niet opwegen tegen de voordelen.

Allereerst leert de geschiedenis van ons strafproces dat de wens om in álle gevallen de dader te straffen tot uitwassen leidt. Onder het Middeleeuwse inquisitoire strafproces werd bijvoorbeeld als gevolg van die wens geen enkele vrijspraak definitief. Degene wiens onschuld niet kon worden vastgesteld, werd eenvoudig gedwongen steeds bij de rechter terug te keren als er nieuwe aanwijzingen tegen hem waren. Tot aan het einde van de achttiende eeuw werden vrijgesproken verdachten om die reden zelfs voor onbepaalde tijd van hun vrijheid beroofd. Het werd dan ook beschouwd als een overwinning op dat inquisitoire proces toen de niet-heropenbare vrijspraak in het Wetboek van Strafvordering van 1838 werd binnengehaald. De vrijspraak kon er een plaats krijgen omdat het wetboek voldoende waarborgen kende om tot juiste vonnissen te komen. Daarmee was er een evenwicht gecreëerd tussen de vrijheid en de veiligheid van elke burger. Deze balans functioneert nog steeds goed, zoals blijkt uit het uiterst zelden voorkomende geval van een onterechte vrijspraak.

Openbreken vrijspraak kan tot minder zorgvuldigheid bij politie en justitie leiden
Wat zijn de gevolgen als de vrijspraak opengebroken kan worden? Dan krijgt justitie een tweede kans en bestaat het gevaar dat opsporing en vervolging minder zorgvuldig plaats zullen vinden. Voorts zal de enkele mogelijkheid van heropening een appèl doen op degenen die zich niet bij de uitspraak willen neerleggen. Het zal leiden tot particulier speurwerk zoals we hebben gezien in de zaak Joran van der Sloot. Dit leidt tot een mensenjacht in plaats van tot het gewenst resultaat en wekt bij nabestaanden verwachtingen die niet waar kunnen worden gemaakt.

Daarbij komt dat het wetsvoorstel gebaseerd is op het Middeleeuwse concept dat de vrijgesprokene onder handbereik moet blijven. Het plan is namelijk om hun DNA-materiaal te bewaren met het doel om dit telkens te onderzoeken als er fijnere technieken zijn ontdekt die mogelijk tot betere resultaten leiden. Zo wordt geen van de vrijgesproken verdachten van blaam gezuiverd, ook degenen die ‘het niet hebben gedaan’ en dat is - mogen we aannemen - de grootste groep. Een onterechte vrijspraak is immers een zeldzaamheid.

De rechtszekerheid van al deze mensen wordt aangetast. Wie zegt hun immers dat er niet eens een fout zal worden gemaakt, bijvoorbeeld bij het bewaren van DNA? Zij werden eerder ten onrechte verdacht, waarom zou dat niet nog eens kunnen gebeuren? Het is indrukwekkend om te zien - in bijvoorbeeld de tv-documentaire The Match - hoe mensen onder een valse verdenking gebukt kunnen gaan. En alsof dit alles niet genoeg is, zal de wet ook van toepassing zijn op alle feiten die nog niet zijn verjaard, ook indien die al lang geleden met een definitieve vrijspraak werden afgesloten. En omdat veel feiten in het geheel niet zullen verjaren, worden die zaken dus ook nooit meer definitief opgeborgen.

De vraag is of regering en Tweede Kamer zich van al deze bijeffecten voldoende bewust zijn. En als dat zo is, wat dan de volgende stap zal zijn. Hoeveel vrijheid en rechtszekerheid zal uiteindelijk moeten worden opgeofferd om die ene ernstige misslag te herstellen? De grenzen van de wet zijn bijvoorbeeld eenvoudig te verruimen tot bijvoorbeeld andere ernstige delicten. Waarom zouden niet alle vrijspraken voor herziening in aanmerking moeten kunnen komen? Ook die waarin ‘slechts’ zwaar letsel is toegebracht? Of waarin ‘alleen maar’voor een paar miljoen belastingfraude is gepleegd of waarin zware schade is toegebracht aan het milieu en net geen doden zijn gevallen?' Voordat de vrijspraak op deze wijze zijn gezag verliest moeten we zorgen dat ons strafproces op orde blijft en dat de rechterlijke uitspraak zijn gezag behoudt; dit wetsvoorstel ondermijnt dat gezag.

W.F. van Hattum is universitair docent vakgroep Strafrecht en Criminologie aan de Rijksuniversiteit Groningen.