Hoe de nieuwe solidariteit uitpakt, zal nog moeten blijken

Is er nog genoeg vitaliteit in de samenleving om de mogelijke leemtes veroorzaakt door een terugtredende overheid op te vullen? Ja, maar dan moet  er wel een nieuwe solidariteit tot stand komen, op basis van welbegrepen eigenbelang en solidaire ervaringen.

Een maand geleden overleed, 95 jaar oud, NRC-columnist J. L. Heldring. Eind vorig jaar schonk hij mij zijn bibliotheek van boeken over het Réveil, waarvan de boeken van en over zijn grootvader Ottho Gerhard Heldring het hart en de trots vormden. Die overgrootvader was predikant, en bovendien een hartstochtelijk wandelaar. Een van de boekjes bevat een verslag uit 1845 van zijn wandeltochten over de Veluwe, waar hij op mensonterende armoede stuitte, en zijn plannen voor christelijke charitas ontwikkelde. Het verhaal is bekend. Samen met zijn vrienden uit de Réveilkring nam hij vele initiatieven om maatschappelijke en morele nood te lenigen. Zij resulteerden niet alleen in een waterput, een kerkje en een school in Hoenderloo maar ook in de bekende inrichtingen in Hemmen en Zetten in de Betuwe. Halverwege de negentiende eeuw begonnen de contouren van de sociale kwestie zich af te tekenen, in een tijd waarin liberalen regeerden en in de Armenwet van 1854 hadden laten opnemen dat de overheid alleen in geval van ‘uiterste noodzaak’ bereid was bij te springen. Vandaar.

Verzorgingsstaat is op zijn grenzen gestuit

Met de oplossing van de particuliere filantropie voor de sociale kwestie hebben we in Nederland geen genoegen genomen. Zij was te willekeurig, en hield een systeem in stand waarin mensen nergens recht op hadden en dankbaar moesten zijn. Een goed leven was geen gunst, en hulp moest anoniem worden verstrekt zonder dat de hulpontvangende mens de smaak van schoensmeer leerde kennen. Ons systeem, de verzorgingsstaat, stuit nu op zijn grenzen, onbeheersbaar en onbetaalbaar als hij geworden is.

Onlangs heeft staatssecretaris Martin van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport omvangrijke bezuinigingen op de AWBZ aangekondigd, die de nodige commotie hebben veroorzaakt. Alleen hulp die familieleden, vrienden en buren niet kunnen verlenen, komt nog voor vergoeding door de overheid in aanmerking. Impliciet omarmt Van Rijn hiermee het oude christelijk-sociale denken zoals dat in zijn meest zuivere vorm door Abraham Kuyper op het Christelijk-Sociaal Congres van 1891 is geformuleerd.

Dat roept de vraag op naar de politieke steun en de maatschappelijke gevolgen van Van Rijns revolutionaire oproep tot een nieuwe cultuur van affectief burgerschap. Zijn maatregelen veronderstellen de aanwezigheid van een civil society, van een samenleving van mensen die nog in levensverbanden als gezin, familie, buurt, wijk en kerk functioneren en naar elkaar omkijken. Die samenleving bestaat niet meer, zoals Alexis de Tocqueville al in de tijd van Heldring voorspelde. De moderne, democratische samenleving is gebaseerd op het basisprincipe van de gelijkheid, en gelijke kansen leiden tot individualisme en een afnemende bereidheid traditionele taken en verantwoordelijkheden te vervullen. De oude plicht tot naastenliefde is afgekocht met premies en belastingen aan de staat, die als nanny voor ons allen zorgt. Daarmee was Tocqueville de eerste die fundamentele kritiek op de schaduwzijden van de verzorgingsstaat formuleerde – een systeem dat ontvangers, gevers en de samenleving zelf gelijkelijk corrumpeert.

Mogen we hopen op een groeiende civil society?

Het lijkt mij niet dat dit kabinet die samenleving wil terugbrengen door het christendom, of welke religie ook, te gaan promoten. Integendeel, het lijkt dit kabinet er veel aan gelegen te liggen religie achter de voordeur terug te dringen, tot aan de beperking en opheffing van klassieke grondrechten aan toe. Wat dat betreft wordt het paard eerder achter dan voor de wagen gespannen.

In die situatie kun je natuurlijk je plannen gewoon toch doorzetten, en op een wonder hopen. Jan Peter Balkenende had aan het begin van deze eeuw forse kritiek op het statelijke denken van paars, en geloofde in een soort shock-and-awe. Als de overheid zich zou terugtrekken, zou blijken dat er genoeg vitaliteit in de samenleving overgebleven is om de leemtes die ontstaan op te vullen.

In de hete zomer van 2003 leek hij nog gelijk te krijgen ook. Door het warme weer brak het dijkje rond Wilnis en liepen huizen in het dorpje onder water. Zelfs daar groetten de bewoners hun buren slechts schichtig, en kenden zij elkaar niet. Geconfronteerd met de noodzaak bezems en dweilen van elkaar te lenen, bleek het gezamenlijk opruimen van de modderboel nog gezellig ook, en groeide de civil society met iedere centimeter dat het water steeg. Mogen we daarop hopen?

‘Ontluisterende bevindingen’ van sociologisch onderzoek

De reacties tot dusver op de kabinetsplannen bieden daarvoor geen rechtvaardiging. Ik hoef het dan nog niet eens te hebben over oud-CDA-Kamerlid Ton de Kok, die begin dit jaar de pil van Drion in de warme belangstelling aanbeval van ouderen die hun zorgbehoefte niet op hun kinderen wensen af te wentelen. We kunnen het ook hebben over de kaste van de maatschappelijk geëngageerde sociologen, die zich traditioneel in de krochten van de Universiteit van Amsterdam hebben genesteld. Drie van hen wezen onlangs op deze site en in Trouw (20 mei 2013) op de ‘ontluisterende bevindingen’ van sociologisch onderzoek, dat duidelijk zou maken dat zorgbehoevenden bij voorkeur geen beroep doen op familie, vrienden en buren omdat ze hen niet willen belasten. Bovendien, schreven zij: mensen zijn autonoom, en daarom heeft de staat hen onafhankelijk van hun natuurlijke netwerk willen maken. Het is vervelend, maar waar.

Misschien hebben zij ook gelijk wanneer zij spreken van ‘een veenbrand’ die door nieuwe maatregelen kan oplaaien tot ‘een vuur dat we niet meer kunnen blussen’. Juist in de huidige (geheel nieuwe) politieke omstandigheden zou dat zomaar kunnen, omdat de traditionele verzorgingsstaat nieuwe verdedigers heeft gekregen in het populisme, van links en van rechts. Populisten reppen soms ook graag van ‘onvervreemdbare verworvenheden’ en zijn er niet op uit om te voorkomen dat veenbrandjes tot vuur oplaaien. Juist de combinatie van het verdwijnen van perspectieven en politieke ondernemers die de frustratie daarover zouden kunnen exploiteren, kan een explosief mengsel blijken, zo zei Heldring in een afscheidsinterview in De Groene Amsterdammer.

Samen zorgen dat directe solidariteit terugkomt

Wat we ook kunnen doen is wat de RMO voorstelt. We stellen vast dat burgers te afhankelijk van de overheid geworden zijn en dat de bezuinigingen onvermijdelijk zijn. Maar de samenleving die de klap kan opvangen, bestaat niet meer. Dus gaan we ervoor zorgen dat die terugkomt: onderlinge zelfredzaamheid bevorderen als nieuwe vorm van (directe) solidariteit. Niet door op een Wilniswonder te hopen, maar door een mix van culturele revolutie en beleidsmaatregelen. We moeten ervoor gaan zorgen dat we weer accepteren dat solidariteit ook een gunst voor een zelfgekozen doelgroep kan zijn, zonder dat we accepteren dat er nieuwe vormen van uitsluiting ontstaan. Eigenbelang moet meer zijn dan het antwoord op de vraag: What’s in it for me?, maar evolueren tot een welbegrepen eigenbelang dat heel goed met een inspanning voor de publieke zaak kan samengaan. En we moeten solidaire ervaringen in particuliere gemeenschappen ontwikkelen.

De RMO voorspelt een proces van horten en stoten waarin de kern, de nieuwe solidariteit, op basis van welbegrepen eigenbelang en solidaire ervaringen tot stand komt. Ik deel de noodzaak, en ik deel in de onzekerheid van een geïnterviewde uit het rapport als hij zegt: ‘Hoe dat in de praktijk uitpakt, zal moeten blijken.’

Ik heb iets gezegd over de mogelijke uitwerking van de plannen in de praktijk. Maar ik wil graag eindigen met een solidaire ervaring die altijd diepe indruk op mij heeft gemaakt, mij zelfs ontroert.

Solidariteit van bijna honderd jaar terug als voorbeeld

De ervaring is afkomstig uit een boek geschreven door een PvdA-onderwijzer, dat het leven van Kees de jongen beschrijft. U kent het natuurlijk. Kees z’n vader gaat dood en vrouw en kinderen blijven in schrijnende armoede achter. Voorzieningen zijn er niet. Het boek dateert uit 1923. Kees, 12 jaar oud, moet van school om te gaan werken. Hij neemt daarmee de verantwoordelijkheid voor z’n moeder en zusjes op zich. Maar er is ook perspectief. Hij kan een avondopleiding gaan volgen, en we voelen aan: met Kees gaat het goed komen. Zeker ook dankzij zijn klasgenote Rosa Overbeek, die hem begrijpt en met wie hij ongetwijfeld eens zal trouwen, en die hem op de brug naar de Reestraat drie keer kust, onze Kees beduusd achterlatend.

Gedragen door de directe solidariteit van zijn familie, van zijn meisje en van de firma Stark & Co begint hij naar huis te lopen, ‘eerst langzaam en sufferig, maar weldra was het hem alsof hij muziek hoorde. Blijde, schallende muziek, een juichende mars was het die in hem klonk; en hij kwam stevig in de maat te lopen. En op de stille donkere gracht liep hij als een aanvoerder aan het hoofd van een overwinnend leger, trots en zeker en gelukkig, de daverende muziek in zijn hoofd. En de mensen die hem voorbijgingen, wisten niet dat daar een jongen ging die álles zou kunnen, nu hij eenmaal begonnen was’.

Je hoort tegenwoordig wel eens praten over ‘mensen in hun kracht zetten’. Hier hebben we een voorbeeld van een mentaliteit én een solidaire ervaring waarin dat daadwerkelijk gebeurt, en waarvan we er in de toekomst vele nodig zullen hebben.

Bart Jan Spruyt is historicus, journalist, columnist en medeoprichter van de Edmund Burke Stichting. Dit artikel is gebaseerd op de column die hij uitsprak bij de presentatie van het RMO-rapport ‘Rondje voor de publieke zaak’