In China is het bezoek van kinderen aan hun ouders wettelijk verplicht gesteld. Ouders die het gevoel hebben dat de kinderen hen verwaarlozen kunnen voortaan via de rechter proberen om het nakomen van familieverplichtingen af te dwingen. Dit soort harde maatregelen wekt geen verbazing in een totalitair regime zoals China. Toch verschilt de achterliggende intentie niet zo van de plannen over langdurige zorg die staatssecretaris Van Rijn onlangs lanceerde. Hij wil dat mensen het weer ‘normaal’ gaan vinden om voor hun familie, en zelfs voor onbekenden in hun omgeving te zorgen. Van Rijn geeft meteen toe dat hij dit niet kan afdwingen, we leven nou eenmaal niet in China. Daarom bepleit hij een cultuurverandering waarbij iedereen die zorg nodig heeft eerst naar familie, vrienden en kennissen kijkt, alvorens een beroep op professionele zorg te doen.
De overheid wil dat we warme gevoelens voor elkaar gaan krijgen
De staatssecretaris ziet de door hem bepleitte cultuurverandering als een revolutie. Het zijn grote woorden die een al langer lopend en sluipend veranderingsproces in onze verzorgingsstaat zichtbaar maken: het beroep op affectief burgerschap van de overheid, die wil dat burgers warme gevoelens voor elkaar ontwikkelen en daardoor meer zorgzaamheid voor zichzelf en anderen aan de dag leggen. Via positieve gevoelens die bijdragen aan de inzet van burgers als vervangers van betaalde krachten tracht de overheid te bezuinigen op de kosten van de zorg. Dit affectieve offensief is niet nieuw. Het kwam op gang met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 en past binnen een lange geschiedenis van kritiek op de verzorgingsstaat. Kritiek die stelt dat de verzorgingsstaat te ruimhartig is opgezet en burgers zo afhankelijk maakt dat ze calculerend gedrag vertonen, te weinig persoonlijke verantwoordelijkheid nemen en dat ze samenleven in zwakke gemeenschappen. De Wmo is het startschot van het affectieve offensief: kwetsbare burgers moeten zichzelf meer zien te redden en de niet-kwetsbaren moeten zich meer om hen bekommeren.
Binnen de gemeentelijke praktijk van de Wmo is de cultuurverandering die Van Rijn wil al jaren de inzet: burgers worden op alle mogelijke manieren gestimuleerd om eerst in hun nabije omgeving naar hulp te zoeken, en pas als dit niet mogelijk is naar professionele hulp te kijken. Dit gebeurt al via ‘keukentafelgesprekken’ en ‘Eigen Kracht-conferenties’. In gemeentelijk jargon heet dit proces ‘de kanteling’. Juist omdat die kanteling al enige tijd aan de gang is, kunnen we ons op grond van recent onderzoek een beeld vormen van de gevolgen voor kwetsbare burgers, hun directe omgeving en voor degenen die hen vrijwillig te hulp willen schieten.
Hoe reëel is het te vertrouwen op affectief burgerschap?
Het affectieve offensief van de overheid leunt binnen de Wmo op twee belangrijke veronderstellingen: kwetsbare mensen willen en durven in hun sociale netwerk om hulp te vragen, en de hulp die andere mensen daarop geven is ook langdurig. Uit onderzoeken blijkt dat deze veronderstellingen onterecht zijn. Onderzoek van sociologe Ellen Grootegoed laat zien dat zorgbehoevenden bij voorkeur geen, of in ieder geval niet een nog groter beroep willen doen op hun familie, vrienden en buren. Zij willen hun naasten niet belasten; dat tast hun idee van ‘zelfstandigheid’ aan. Daarom houden ze niet zelden hun behoeften verborgen voor hun omgeving. Een eenzame oude vrouw die haar dagopvang is kwijtgeraakt zegt over hulp vragen aan haar kinderen: ‘Al zou het niet goed gaan, dan zeg ik dat niet. Dat wil ik ze niet aandoen.’
Tegelijkertijd komen langdurige relaties tussen zorgbehoeftigen en buurtbewoners maar moeilijk tot stand, omdat geven en nemen niet in evenwicht zijn, zo blijkt uit onderzoek van Femianne Bredewold. Een dame vertelt dat ze ‘afscheid heeft genomen van een overbuurvrouw met een psychiatrische achtergrond’, omdat die te veel met zichzelf bezig was: ‘In het begin voelde het als gelijkwaardig contact, maar later niet meer.’ Na verloop van tijd blijkt de onbalans in de relatie tussen zorgbehoevende en vrijwillige hulpgever op te breken.
Deze ontluisterende bevindingen plaatsen grote vraagtekens bij de aaneenschakeling van plannen waarmee de overheid haar affectieve offensief uitrolt. Hoe reëel is het om te verwachten dat kwetsbare mensen hun eigen zorg kunnen organiseren of dat ze daarvoor een beroep willen doen op hun ‘netwerk’, áls van zo’n netwerk al sprake van is? Het is goed dat het affectieve offensief van de overheid nu meer aan het licht komt door de plannen van het huidige kabinet. We hebben het namelijk over een fundamentele verandering van de verzorgingsstaat die een nieuwe visie op ons collectieve bestaan ontwikkelt zonder dat de bevolking daar expliciet over wordt geraadpleegd.
Wordt de veenbrand een vuur dat we niet meer kunnen blussen?
Een belangrijke bouwsteen van de verzorgingsstaat is het autonomie-ideaal. De zorg van de staat maakte mensen minder afhankelijk van familie, vrienden, anderen in de buurt en charitas. Vooral vrouwen, die veel zorgtaken vervulden, zagen dit als een bevrijding, omdat het minder belastend was om van de overheid afhankelijk te zijn dan van familie en buren. Dit ideaal wordt in het sluipende affectieve overheidsoffensief omgekeerd. De afhankelijkheid van de staat wordt weer ingeruild voor persoonlijke afhankelijkheden tussen individuen. We zien dit terug in de populariteit van termen als ‘eigen kracht’, ‘ burgerkracht’, ‘eigen verantwoordelijkheid’, ‘meedoen’ en ‘Big Society’.
De staatssecretaris beweert dat hij niet terug wil naar een situatie waarin hulpbehoevenden afhankelijk zijn van liefdadigheid. Ondertussen is hij wel een belangrijke vertegenwoordiger van het affectieve offensief dat ons allen terug moet doen verlangen naar broers die ons verschonen, de buurvrouw die boodschappen voor ons haalt en de onbekende vrijwilliger die de afstandbediening opnieuw komt instellen. Het wordt tijd dat we indringend stil staan bij de vraag hoe ver we willen en kunnen meegaan in dit affectieve offensief, voordat deze veenbrand door nieuwe maatregelen oplaait tot een vuur dat we niet meer kunnen blussen.
Dit stuk is een verkorte versie van de inleiding van het op 16 mei te verschijnen boek ‘De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid’, onder redactie van Thomas Kampen, Imrat Verhoeven en Loes Verplanke. Dit boek verschijnt als een van de twee jaarboeken van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken. Een ingekorte versie van dit artikel verscheen vandaag ook in Trouw.