Solidariteit die wel werkt: plaatselijk

Volgens vele sociale wetenschappers zorgt de groeiende diversiteit van de bevolking voor een afbraak van de solidariteitsgedachte. Studies bevestigen dat vele West-Europeanen zich niet solidair opstellen met immigranten1. Aangezien integratie niet werkt, rijst de vraag: wat dan wel?

 

Ook op kleinere schaal zou diversiteit solidariteit in de weg staan. Zo besloot Putnam op basis van onderzoek in de VS dat immigratie en diversiteit op lange termijn misschien wel culturele en economische voordelen opleveren, maar dat ze op korte termijn het sociaal kapitaal en de sociale cohesie aantasten. Volgens zijn cijfers trekken de bewoners van etnisch gemengde buurten zich terug uit hun leefomgeving: hun vertrouwen in de medemens is lager, ze zijn minder altruïstisch, hebben minder vrienden, kijken meer TV en zijn minder gelukkig2.

Integratie als een doodlopend spoor

Op basis van deze vaststellingen pleiten sommige wetenschappers en politici voor meer culturele integratie en assimilatie. Zij onderstrepen dat solidariteit in West-Europese welvaartsstaten sterk gebaseerd is op het idee van één territorium, één gemeenschap en één cultuur. Om het gevoel van verbondenheid tussen de inwoners van een land te versterken, zo zeggen zij, is het nodig om iedereen deelgenoot te maken van een nationale cultuur met gedeelde normen en waarden3.

Deze strategie is echter te hoogdrempelig voor nogal wat nieuwkomers. Velen onder hen bevinden zich onderaan de arbeidsmarkt en dus in de marges van de mainstream samenleving. Die ondergeschikte sociaaleconomische positie zet allerminst aan tot culturele assimilatie. De eigen cultuur is dikwijls hun belangrijkste bron van trots en zelfvertrouwen. Waarom die opgeven zonder perspectief op sociaaleconomische stijging?

Bovendien kunnen etnisch-culturele minderheden meer dan vroeger het geval was contact houden met het land van herkomst en vrienden en familie elders in de wereld. De nationale staat als kader voor culturele socialisatie boet zo aan belang in ten opzichte van internationale communicatienetwerken. Het culturele integratiemodel biedt dus weinig potentieel in tijden van superdiversiteit, zeker als die samenvalt met sociaaleconomische achterstelling, wat vandaag nog al te dikwijls het geval is.

Plaats kan de basis zijn voor solidariteitsopwekking

Nu de klassieke modellen op hun grenzen botsen, moeten we op zoek gaan naar een nieuw model van solidariteitsopwekking. Dit model moet een antwoord bieden op de vraag hoe het mogelijk is om solidariteit te genereren in superdiversiteit.

Door de wetenschappelijke literatuur te kruisen met de ervaringen van heel wat maatschappelijke organisaties zijn we overtuigd geraakt dat ‘plaats’ het vertrekpunt van zo’n model kan zijn. Of het nu gaat om de werkvloer, de speelplaats, het sportveld of de straat: plaats brengt mensen van allerlei achtergrond fysiek nabij. Precies omdat plaats het enige is wat we dikwijls nog delen, biedt het in onze ogen een goede basis voor solidariteit in een superdiverse samenleving. Door te focussen op het minimum minimorum dat gemeenschappelijk is, houden we de drempel laag.

Gedeelde verantwoordelijkheid voor plaats

Natuurlijk zijn we ons ervan bewust dat de diversiteit van bepaalde buurten of scholen maar al te vaak bewust vermeden wordt. We mogen ook niet uit het oog verliezen dat het samenleven in superdiversiteit ook conflicten met zich meebrengt.

Toch zien we dat nieuwe vormen van solidariteit in diversiteit ontstaan vanuit het nemen van een gedeelde verantwoordelijkheid voor de plaatsen waar we – al dan niet gewild en al dan niet gedwongen – samen werken, leren, wonen of ontspannen. Dergelijke kleinschalige knooppunten van diversiteit bieden immers de mogelijkheid om op een heel informele manier te ervaren hoe je het beste met verschillende standpunten omgaat. Het zijn ook plekken waar burgers leren om hun verantwoordelijkheid op te nemen in heel tastbare praktijken. Ondanks hun verschillen kan dit hen ook aanzetten om een gezamenlijke strijd te voeren rond heel concrete aangelegenheden.

Door de sprong te maken van het grootschalige van de natiestaat naar het kleinschalige van plaats, zetten we de klassieke bronnen van solidariteit in een nieuw daglicht. Op de speelplaats, de fabrieksvloer of het sportveld is er geen hooggestemd debat nodig over de waarden en normen die we op het niveau van de nationale gemeenschap delen. Zelfs als we het niet eens zijn over de centrale waarden van onze samenleving, kunnen we op dergelijke plaatsen solidariteit opwekken rond het gebruik, de toeëigening en de toekomst van de plaats in kwestie.

Geen nieuw uitsluitingsmechanisme

Uiteraard moeten we opletten dat de focus op plaats geen nieuw uitsluitingsmechanisme wordt. Door enkel solidair te zijn met de bewoners en de gebruikers van een bepaalde plaats, wordt opnieuw een eiland met insiders en outsiders gecreëerd. Alleen door ook de relaties met andere plaatsen in rekening te brengen, komt een echt alternatief in zicht. Door de migratie en de superdiversiteit staat elke plaats namelijk in verbinding met heel wat plaatsen daar ver vandaan. Hierdoor worden innovatieve vormen van solidariteit mogelijk die de grenzen van een fabriek, een straat of een buurt overschrijden.

Dit betekent bijvoorbeeld dat de voorzitter van een basketbalclub niet alleen solidair kan zijn met zijn Ivoriaanse spelverdeler die zijn lidgeld niet kan betalen, maar ook met zijn familie in Ivoorkust die hij elke maand toch nog geld opstuurt. Op macro-niveau kunnen we ons voorstellen dat de toestroom van Ivoriaanse klimaatvluchtelingen in de Lage Landen hier ook solidariteit afdwingt met families in Abidjan die dakloos worden door de stijgende zeespiegel. Dat nieuwe vormen van solidariteit vertrekken vanuit een welomschreven plaats, betekent dus nog niet dat ze ook beperkt moeten blijven tot die plaats.

Directe en indirecte vormen van solidariteit

In Nederland woedt momenteel een hevig debat over de participatiesamenleving. Daarin wordt dikwijls verondersteld dat de directe ervaring van solidariteit een buffer kan vormen tegen de erosie van de legitimiteit van indirecte - en voor veel burgers abstracte - herverdelingsstructuren op het niveau van de welvaartsstaat. In Vlaanderen komt dezelfde gedachtegang opzetten4.

In de praktijk blijken directe en indirecte vormen van solidariteit elkaar te versterken, eerder dan een alternatief te zijn voor elkaar5. Lokale initiatieven missen meestal de efficiëntie van grootschalige en indirecte solidariteitsmechanismen die automatisch reageren op sociale behoeften, zonder voortdurende tussenkomst van betrokken burgers. Bovendien blijken lokale initiatieven dikwijls afhankelijk van een overheid die investeert in publieke dienstverlening en de versterking van de burgersamenleving, zoals blijkt uit het falen van de Britse Big Society-strategie.

In de praktijk zien we ook hoe directe solidariteit die vertrekt vanuit de gedeelde verantwoordelijkheid voor een bepaalde plaats ook veranderingen op een hoger schaalniveau kan induceren. De uitzetting van een minderjarige asielzoeker kan bijvoorbeeld zo’n grote solidariteitsgolf opwekken in een school of in een buurt dat ze de heersende consensus over het nationaliteitsvraagstuk in twijfel trekt.

Door op een bepaalde plaats ten strijde te trekken tegen een concreet geval van onrecht, kan men hogere machten dus dwingen om het kader te herstructureren dat ongelijkheid produceert en reproduceert. Wie de geschiedenis van onze welvaartsstaat vanuit deze optiek herleest, weet dat het delen van een plaats altijd een belangrijk element is geweest om mensen te doen ijveren voor structurele oplossingen die generaties overbruggen en sociale, economische, culturele en ruimtelijke grenzen overschrijden.

Stijn Oosterlynck is woordvoerder van de onderzoeksgroep Ongelijkheid, Armoede, Sociale Uitsluiting en de Stad (OASES) van de Universiteit Antwerpen. Nick Schuermans is als post-doctoraal onderzoeker verbonden aan OASES en aan het Departement Aard- en Omgevingswetenschappen, afdeling geografie, van de KU Leuven. De tekst is gebaseerd op een langer artikel dat in Alert verscheen. Reageren kan via: stijn.oosterlynck@uantwerpen.be.

 

Noten

1. Van Oorschot, W. (2006). Making the difference in social Europe: deservingness perceptions among citizens of European welfare states. Journal of European Social Policy, 16 (1), p. 23-42.

2. Putnam, R. (2007) E Pluribus Unum. Diversity and Community in the Twenty-first Century; The 2006 Johan Skytte Prize Lecture, Scandinavian Political Studies, 30 (2), 137-174.

3. Brubaker, R. (2001). The Return of Assimilation? Changing Perspectives on Immigration and Its Sequels in France, Germany, and the United States, Ethnic and Racial Studies, 24(4), p. 531-548.

4. Debruyne, P., Van Bouchaute, B. (2013). “Never let a good crisis go to waste”; over crisis en de participatiesamenleving. De Wereld Morgen, 25 september 2013.

5. Oosterlynck, S. (2013). Kan de stad de welvaartstaat redden? , Sociale Vraagstukken, 23 augustus 2013.

 

Foto: Bas Bogers