Bewoners zijn geen hulpje van de politie

Ongeveer 25 procent van de Nederlanders voelt zich wel eens onveilig. Mede door inzet van politie en justitie daalt dat cijfer de laatste jaren gestaag. Hoewel buurtbewoners daarin een belangrijke bijdrage leveren, zijn de verwachtingen jegens hen te hoog gespannen.

 

De discussie over burgerbetrokkenheid bij veiligheid gaat nog te vaak over het aantal actieve bewoners, in plaats van over de meerwaarde van hun inzet. Professionele instituties als de politie, gemeente en woningcorporaties zouden graag zien dat meer bewoners zich actief inzetten voor de veiligheid in hun buurt. De impliciete veronderstelling is vaak dat wie afzijdig is ook minder betrokken is. Dat is onterecht, want tussen betrokkenheid voelen en betrokkenheid tonen bestaat een subtiel en tegelijkertijd cruciaal verschil.

Veiligheid komt voor bewoners pas op tweede of derde plaats

Om dat verschil beter te begrijpen, hebben we gedurende een aantal jaren onderzoek gedaan in het Haagse Transvaalkwartier, in het bijzonder op en rond het Paul Krugerplein. Deze achterstandswijk, bewoond door een cultureel gemêleerde bevolking, is in de afgelopen decennia flink veranderd, onder meer door sloop en nieuwbouw. Veiligheid blijft hier een belangrijk aandachtspunt voor de bestuurders.

De participatie van de bewoners bij het realiseren daarvan is beperkt. Dat heeft te maken met gelatenheid, wantrouwen, oud zeer, het ontbreken van een gedeelde probleemdefinitie, maar vooral met de afwezigheid van een algemeen gevoel van urgentie. Bewoners zeggen al zo veel aan hun hoofd te hebben - werk, huishouding en opvoeding - dat veiligheid in de buurt vaak pas op de tweede plaats of zelfs derde plaats komt.

Buurtbewoners beleven veiligheid anders dan professionals

De buurtbewoners blijken de veiligheid ook anders te beleven dan professionele instituties zoals de politie, woningcorporaties en de gemeente. Er is sprake van een evident verschil tussen de systeemwereld (de logica van de instituties) en de leefwereld (logica van de buurtbewoners). Professionals laten zich leiden door beleidsthema’s, budgetten, planningen, openingstijden, doelgroepen en werkgebieden. Buurtbewoners daarentegen redeneren vanuit persoonlijke belangen, vermogens en beperkingen. Ze zoeken oplossingen voor concrete problemen in hun directe woonomgeving, zoals een onveilige route naar school, het gebrek aan stageplekken voor jongeren en zwerfvuil.

Kleine dingen doen het hem

Soms willen bewoners zich wel actief inzetten, maar maakt wet- en regelgeving dit moeilijk, bijvoorbeeld doordat ze nog geen 18 jaar oud zijn of buiten een doelgebied wonen. Ook ongeschreven regels spelen mee, denk aan sommige culturen waarin het voor vrouwen moeilijk kan zijn om een vergadering bij te wonen waar ook mannen aanwezig zijn. Zowel wettelijke als ongeschreven regels kunnen storend en ontmoedigend werken.

Soms is er veel mogelijk dankzij kleine veranderingen: contact per email en ’s avonds vergaderen kunnen leiden tot het opzetten van een burenwaarschuwingssysteem en een gezamenlijk afvalcontract.

Proces van toenadering heeft tijd nodig

Maar het is een illusie om te denken dat de kloof tussen de werelden van veiligheidsprofessionals en van buurtbewoners kan worden gedicht. Dat is ook niet nodig; belangrijker is het om het gesprek aan te gaan over wat bewoners dagelijks bezighoudt. In die verhalen zijn aanknopingspunten te vinden voor de aanpak van onveiligheid. Die aanknopingspunten moeten professionals niet te snel te vertalen naar mogelijke ‘participatietrajecten’. Toenadering, waardering, vertrouwen winnen en erkenning hebben vaak tijd nodig (eerst brengen, dan pas halen). Dat is minstens zo belangrijk als financiële middelen en formele regelingen.

Er zijn al met al genoeg mogelijkheden om burgers te stimuleren zich in te zetten voor de veiligheid in hun buurt. Buurtbewoners willen ook best helpen, maar ze willen niet als ze als hulpjes van de politie of de gemeente worden afgeschilderd.  Actieve betrokkenheid moet geen plicht worden, maar burgers moeten hun ervaringsdeskundigheid beschouwen als het ontbrekende puzzelstukje.

Erik van Marissing is onderzoeker bij het Verwey-Jonker Instituut. Inge van der Beijl is verbonden aan TNO. Dit verkorte stuk verscheen eerder in Secondant.