Burgerschapsonderwijs blijft maar onder de maat

Het burgerschapsonderwijs wil maar niet goed op gang komen. Dat is slecht voor het draagvlak en de kwaliteit van de democratie. Leerlingen met lager opgeleide ouders en op lagere schooltypen hebben de minste burgerschapscompetenties. Op scholen die veel burgerschapsonderwijs geven, is deze achterstand beduidend minder.

Sinds 2006 hebben scholen wettelijk de taak om aandacht te besteden aan burgerschap. De manier waarop ze dat invullen is vrij. Grote keuzevrijheid leidt echter niet tot bloeiend burgerschapsonderwijs.

De Inspectie van het Onderwijs stelt in haar jaarlijkse onderwijsverslagen vast dat er weinig vorderingen zijn in de richting van een ‘geëxpliciteerd curriculum, met concrete doelen en een daarop afgestemd aanbod’. Ook de Onderwijsraad toonde zich bij herhaling kritisch.

Meeste leerlingen ondersteunen democratische opvattingen

Het beeld in de vorig jaar gepresenteerde internationale ICCS-studie gepresenteerd is eveneens niet zonder meer gunstig (Munniksma e.a., 2017). Een ‘portret’ van de burgerschapscompetenties in de tweede klas van het voortgezet onderwijs laat zien dat leerlingen in meerderheid democratische opvattingen over burgerschap ondersteunen. Voor de meeste leerlingen is het respecteren van verschil in opvattingen het belangrijkste aspect van goed burgerschap – een belangrijk gegeven vandaag de dag.

Gelijke rechten voor mannen en vrouwen en, in wat mindere mate, gelijke rechten voor etnische minderheden krijgen steun. Het vertrouwen dat leerlingen hebben in de eigen vaardigheid om actief aan de samenleving mee te doen, is bescheiden.

Kennis over de manier waarop de democratische samenleving ‘in elkaar zit’ is gemiddeld. Opvallend is dat één op de drie leerlingen een hoog kennisniveau heeft, en een derde deel juist (zeer) weinig kennis.

Verschillen tussen leerlingen met hoger en lager opgeleide ouders zijn groot

In vergelijking met veel andere landen zijn de verschillen tussen leerlingen uit gezinnen met hoger en lager opgeleide ouders groot. Dit geldt vooral voor burgerschapskennis en voor  steun voor gelijke rechten van etnische groepen en mannen en vrouwen (leerlingen met lager opgeleide ouders scoren lager).

Die steun is bovendien geringer dan in veel andere landen. Hetzelfde geldt voor het vertrouwen in maatschappelijke instituties en de intentie later te gaan stemmen. Dit heeft negatieve effecten op het draagvlak en de kwaliteit van de democratie.

Verschil in burgerschapskennis tussen schooltypen is groter geworden

De sterke externe differentiatie in ons onderwijssysteem (vmbo, havo, vwo) zien we – niet verrassend – ook weerspiegeld in de burgerschapsuitkomsten. Leerlingen in hogere schooltypen hebben meer burgerschapskennis, meer vertrouwen in de eigen burgerschapsvaardigheden en vinden maatschappelijke en politieke participatie belangrijker.

Opmerkelijk is vooral dat het verschil in burgerschapskennis tussen de schooltypen nu groter is dan in 2009. De onderwijskloof zien we dus ook groeien als het gaat om burgerschapscompetenties.

Klasklimaat is weinig open voor discussie

De resultaten van de ICCS-studie laten zien dat Nederlandse leerlingen vergelijkenderwijs vinden dat hun school relatief weinig aan burgerschap doet. Dat komt ook naar voren uit de antwoorden van leraren en schoolleiders: docenten maken relatief weinig gebruik van verschillende leermiddelen en aanpakken, hun didactisch repertoire is beperkt, ze maken vooral gebruik van lesboeken en verwerkingsopdrachten, en ze voelen zich minder bekwaam dan collega’s in andere landen.

Ten slotte vinden Nederlandse leerlingen dat het klasklimaat weinig open is voor discussie – een belangrijk kenmerk van effectieve burgerschapsvorming (Geboers et al., 2013; Nieuwelink et al., 2016).

Compenserend effect voor jongeren die van huis uit minder meekrijgen

Deze gegevens over het burgerschapsonderwijs in Nederland zijn niet onbelangrijk, want scholen kunnen de sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen beïnvloeden (bijvoorbeeld Schulz et al., 2010).

Op scholen die veel burgerschapsonderwijs geven, zijn de verschillen in burgerschap tussen leerlingen naar sociale achtergrond kleiner (bijvoorbeeld Neundorf et al., 2016). Burgerschapsonderwijs kan dus een compenserend effect hebben voor jongeren die van huis uit minder meekrijgen.

Ondanks verplichting blijft het modderen

De belangrijkste les die de internationale ICCS studie ons leert is: het komt niet vanzelf goed. De Onderwijsraad adviseerde de regering in 2012 al duidelijkere taal te spreken: bied scholen een inhoudelijk kompas en geef aan dat leren functioneren in een democratische samenleving een gemeenschappelijke opdracht is voor alle scholen.

Geef scholen daarbij wel de ruimte om hun eigen aanpak en insteek te bepalen. Het past de overheid niet om één concept van burgerschap dwingend op te leggen. Naar verwachting zal binnenkort een wetsvoorstel hierover naar de Raad van State gaan.

Aangeven waar het heen moet, is niet genoeg

Het is te hopen dat de uiteindelijke invulling van de nieuwe wet daadwerkelijk meer richting geeft. Dat bevordert ook dat scholen er de prioriteit aan geven die nodig is. Aangeven waar het heen moet is echter niet genoeg.

Ondersteuning van scholen is nodig, zoals hulp bij schoolontwikkeling en beschikbaarheid van werkzame aanpakken, instrumenten om resultaten zichtbaar te maken enzovoorts. Daarnaast is inzicht nodig in de verdere ontwikkeling; meedoen aan (internationaal) onderzoek blijft dus belangrijk.

Geert ten Dam en Anne Bert Dijkstra zijn als hoogleraar verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en programmaleiders van ICCS2016 in Nederland. Geert ten Dam was van 2011 tot en met 2014 voorzitter van de Onderwijsraad. Anne Bert Dijkstra is tevens verbonden aan de Inspectie van het Onderwijs; hij schrijft deze bijdrage op persoonlijke titel.

Foto: Merlijn Hoek (Flickr Creative Commons)