Waarom de elites houden van burgerschap

Het kabinet-Rutte III poogt burgerschapseducatie nieuw leven in te blazen. Om te beginnen moeten kinderen verplicht het Wilhelmus leren, een bezoek brengen aan de Tweede Kamer en aan het Rijksmuseum. Het zijn de waarden van een politieke en academische elite die zich niet realiseert dat zij zelf achter onderwijsbeleid staat dat uitsluitend en nationalistisch is.

Al decennia verdedigen liberale theoretici de stelling dat burgerschap de taak is van de school. Hoewel er onder hen substantiële meningsverschillen bestaan, delen ze allemaal hetzelfde geloof in zowel de plicht als capaciteiten van scholen om te doen wat hun theorieën voorschrijven.

Wij hebben alle begrip voor de gedachten achter deze theorieën; ze brengen namelijk idealen tot uitdrukking die wij na zouden moeten streven. Ze beschrijven niet de scholen die wij hebben, maar die we nodig hebben. Maar welke verdiensten deze geïdealiseerde liberale visies op burgerschapseducatie ook mogen hebben in een vergaderzaal, ze zijn niet overtuigend en bruikbaar. Simpelweg omdat ze onvoldoende rekening houden met de empirische realiteit van de bredere politieke context waarbinnen beleid op het gebied van burgerschapseducatie wordt ontwikkeld en geïmplementeerd.

Retoriek in een politieke realiteit van polarisatie en uitsluiting

In die context is in Europa de retoriek rond burgerschap alomtegenwoordig, maar maken de etnocentrische attitudes achter deze retoriek – en het daaruit voortvloeiende beleid – steeds weer aan miljoenen duidelijk dat zij niet welkom zijn. Het is met andere woorden een politieke realiteit van polarisatie en uitsluiting. Daarvoor is het niet nodig te wijzen op de vele openlijk nationalistische en xenofobe populistische partijen die in praktisch elk land te vinden zijn. Het volstaat om kennis te nemen van de politiek en retoriek van de mainstream politieke partijen, wier opvattingen over burgerschap onlosmakelijk verbonden zijn met steeds striktere eisen die gesteld worden aan het leveren van bewijs dat men een ‘goede burger’ is.

Deze partijen worden geleid door gesettelde politieke elites, die al geruime tijd gebruik maken van de discussie rond burgerschap om zo steun te verwerven vanuit hun basis. Ze delen met hun populistische collega’s dezelfde voorkeur voor de tweedeling ‘goede burgers’ versus, in de woorden van de voormalige Franse president Sarkozy, ‘het gepeupel’ (racaille).

En als het maar bij politieke retoriek zou blijven. Sommige landen hebben nieuwe wetgeving aangenomen om gemakkelijker en sneller eigen burgers te kunnen deporteren, in Midden-Europa zijn grenshekken opgetrokken, Roma leven onder apartheidsomstandigheden en zuiveringen van hun nederzettingen gaan onverminderd door.

Wie zijn dan die elites?

Het zijn niet de populisten die de afgelopen decennia het economische en politieke beleid hebben bepaald, maar de academische en politieke elites, en zij zullen dat blijven doen. De Amerikaanse socioloog C. Wright Mills (1956) definieert de politieke elite als zij, die zowel een enorme maatschappelijke voorsprong alsook een overeenkomstige politieke invloed bezitten.

In de Europese context bestaan deze regerende elites doorgaans uit een kleine, maar machtige politieke en academische kliek, wier ervaringen en opinies sterk samenvallen ten gevolge van hun gedeelde elitaire culturele en onderwijsachtergronden. Deze achtergronden hebben rechtstreeks gevolgen voor de interpretatie van burgerschap, zoals die wordt gebruikt in het politieke debat en onderwijsbeleid. In feite dicteren de academische en politieke elites de inhoud en het belang van ‘goed burgerschap’. Zij beslissen wat burgerschap vereist, waarom het urgent is, wie het het meeste nodig heeft, en waarom scholen de aangewezen instellingen zijn om het over te dragen.

Zorgwekkender nog, is dat degenen die de burgerschapseducatie financieren, de inhoud ervan bepalen, evalueren en monitoren zich in de dezelfde homogene kringen bewegen. In sommige gevallen zijn zij die verantwoordelijk zijn voor het bepalen van de inhoud en de evaluatie ervan zelfs dezelfde personen, wat laat zien hoe bedrieglijk de scheidlijn is tussen ‘onafhankelijk’ onderwijsonderzoek en onderwijsbeleid.

Politieke en academische elites hebben praktisch alleen contact met elkaar

In zijn studie naar het gedrag van de maatschappelijke bovenklasse in Nederland ontkrachtte socioloog Don Weenink (2005) de mythe van een egalitaire samenleving, en, meer in het bijzonder, van een egalitair onderwijsstelsel. Hij wees erop dat Nederlandse gymnasia qua leerlingenpopulatie even sociaal uitsluitend zijn als de Britse public schools en Franse classes préparatoires. Het Nederlandse onderwijs is echter niet alleen in termen van milieu een van de meest institutioneel gesegregeerde stelsels in Europa, maar ook qua geloof en etniciteit.

Recentelijk constateerde de Inspectie van het Onderwijs (2016a) bovendien dat de milieu-gerelateerde kansenongelijkheid nog opliep, en voegde daaraan toe dat de prestatieverschillen tussen scholen in Europa nergens groter zijn dan in Nederland (Inspectie van het Onderwijs, 2017). Het is waarschijnlijk geen verrassing dat de meeste academici en politici die burgerschap en burgerschapseducatie propageren tot de paar procent van de bevolking behoren die zelf een sterk selectief en elitair gymnasium heeft bezocht.[1] Net als hun politieke tegenhangers, hebben de academische elites praktisch alleen contact met anderen met eenzelfde autochtone hoger-milieuachtergrond, met gedeelde Nederlandse waarden, en een vertrouwen in het belang van burgerschap en burgerschapseducatie – hoezeer hun meningen over andere zaken ook mogen verschillen.

Scholen met moslimkinderen vormen de doelgroep

Als we naar overheidsdocumenten over het belang van burgerschapseducatie kijken, ontstaat niet de indruk dat de auteurs iemand in gedachte hebben die op henzelf lijkt. Mills (ibid, 283) licht het belang hiervan toe:

‘All the structural coincidence of their interests, as well as the intricate, psychological facts of their origins and their education, their careers and their associations make possible the psychological affinities that prevail among them, affinities that make it possible for them to say of one another: He is, of course, one of us.’

En dus, burgerschapseducatie is er voor de kinderen van anderen, voor hen die aan de rest nog moeten bewijzen hoe goed ze zijn ‘geïntegreerd’. In de nasleep van de aanslagen in Parijs in 2015 liet de vorige minister van onderwijs, Bussemaker, snel een notitie over burgerschapseducatie opstellen, dit in de verwachting dat een dergelijke educatie een tegengif zou bieden tegen radicalisering (Tweede Kamer, 2015). Bussemaker herhaalt wat een voorgangster, Van der Hoeven, al in 2006 schreef, namelijk dat scholen en leraren de wettelijke taak hebben aandacht te besteden aan het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie. Ook de Inspectie van het Onderwijs (2016b) bracht daarna een rapport uit, waarin zij de urgentie van burgerschapseducatie benadrukte. Maar gezien de aanleiding van deze uitspraken, zal het niemand verbazen dat scholen met moslimkinderen de doelgroep vormden.

Ruttes visie is moeilijk te onderscheiden van die van Wilders

Het is ook niet toevallig dat de democratische rechtsstaat waarover Bussemaker spreekt, wordt geleid door dezelfde politieke elite die, voorafgaand aan de verkiezingen in 2017, schaamteloos de meest verregaande populistische retoriek van uiterst-rechts kopieerde. Illustratief is dat, nadat hij op de tv al had opgemerkt dat Nederlands-Turkse burgers op kunnen pleuren wanneer ze geen emotionele band met Nederland voelen, premier Rutte (2017) in een paginagrote advertentie immigranten de wacht aanzegde en hen aanraadde ‘normaal’ te doen of anders te vertrekken.

Volgens Rutte zullen we glashelder moeten blijven maken wat normaal is en wat niet normaal is in dit land. Wij zullen ‘onze waarden’ actief moeten verdedigen. Inderdaad, onze Nederlandse liberale waarden. Een belangrijk deel van de academische en politieke elite vierde Ruttes zege als een overwinning op het rechtspopulisme, ofschoon diens politieke visie en de wijze waarop hij die verkondigt moeilijk te onderscheiden valt van die van zijn belangrijkste rivaal, Wilders.

Bij de elites gaat ‘openstaan voor anderen’ samen met afkeuring

De geïdealiseerde liberale theorieën rond burgerschap, burgerschapsvorming en burgerschapsonderwijs - hoe aantrekkelijk en inspirerend ze ook zouden zijn – bieden dus weinig normatieve sturing, juist omdat ze doorgaans sterk afleiden van de politieke realiteit van polarisatie en uitsluiting. Het zal ook weinig verwondering wekken dat academische en politieke elites routinematig de deugden van burgerschap roemen, terwijl zijzelf geloven –inherent aan hun blank-zijn en klassepositie – deze deugden al te bezitten.

Het is in dit verband niet cynisch erop te wijzen dat academici niet minder dan hun politieke tegenhangers een ‘burgerschapseducatie’ steunen dat gericht is op ‘kritische reflectie’ en ‘openstaan voor anderen die verschillend zijn’, terwijl ze tegelijkertijd een afkeuring tentoonspreiden jegens hen wier opvattingen hun niet bevallen. En dat zij zelfs achter onderwijsbeleid staan dat uitsluitend en nationalistisch is.

Michael S. Merry is professor filosofie aan de Universiteit van Amsterdam.

Geert Driessen was onderwijskundige en pedagoog van de Radboud Universiteit Nijmegen.

Noot: 

[1] Volgens Wikipedia deed Bussemaker Het Rijnlands Lyceum te Oegstgeest, Rutte een gymnasiumopleiding in Den Haag, Buma het atheneum in Sneek, en Pechtold het gymnasium alfa aan het Rotterdamsch Lyceum.

 

Literatuur: 

Inspectie van het Onderwijs (2016a). De staat van het onderwijs 2014/2015. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Inspectie van het Onderwijs (2016b). Burgerschap op school. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Inspectie van het Onderwijs (2017). De staat van het onderwijs 2015/2016. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.

Mills, C.W. (1956). The power elite. New York: Oxford University Press.

Rutte, M. (2017). Aan alle Nederlanders. Op 29/12/17 gedownload van: https://vvd.nl/content/uploads/2017/01/briefvanmark.pdf.

Tweede Kamer (2015). Terrorismebestrijding. Veiligheid op school. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr. 305.

Weenink, D. (2005). Upper middle-class resources of power in the educational arena. Amsterdam: UvA.

 

Dit artikel is 5209 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (5)

  1. Ik snap het verwijt naar de zogenaamde elite niet.

    Nederland heeft goed beschouwd al een heel egalitaire samenleving. Neem bijvoorbeeld de tv-reclames. Die gaan meestal over een paar euro besparen bij de drogist, loterijen en gezondheidsproducten. Dat spreekt met name mensen in de ‘lagere’ sociale klassen aan. In Frankrijk gaat het bijvoorbeeld meer over luxeproducten. Het stimuleert om extra je best te doen, het wordt als het ware beloond. Onze lunch is overigens ook gericht op gelijkheid.

    Niets mis mee als er meer nationale trots komt en kinderen het Wilhelmus leren of een bezoek brengen aan de Tweede Kamer. Die trots heeft IEDER land, alleen hier lijkt het wel een taboe te zijn. Om trots op je land te kunnen zijn, zou het land dat wel moeten uitstralen.

    Bij mij leeft het gevoel dat er hier een glazen plafond is. Het doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg-idee. Iedereen is gelijk, en als je uit de band springt, zul je dat weten ook. Best wel een verschil met het buitenland, waar elegantie en trots nog tellen.

  2. Iedere samenleving (modo Volk, Natie, Stam enz.) is ter wille van haar overleving gebonden aan het vervullen van de vier hoofdfuncties, te weten: 1. ‘adaptation’, 2. ‘goal attainment’, 3. ‘integration’ en ‘pattern maintenance’. Zo heeft Parsons (1902-1979) gevorst en ze genoemd. Mills 1956 heeft dat niet weerlegd.

    De nummers 3 & 4 staan in Nederland – en ook in andere Westerse landen – op gespannen voet met elkaar, naar de oorzaak waarvan wij niet behoeven te gissen: de (Nederlandse) Massa Immigratie! Die NMI is: dat representanten van niet-Westerse culturen zich irregulier ‘en masse’ in Nederland hebben gevestigd. Domiciliair! En dit in een extreem overbevolkt land dat er mentaal noch materieel op voorbereid en ingericht was. Of dat moreel toch wel. We hadden geen verweer. We lieten ze ongemanierd als we zijn zonder kloppen (P. Lakeman, 1999) binnen.

    En nu mag van die immigranten toch minimaal wel worden bedongen dat ze zich tot Nederlandse burgers laten (om)vormen.* En deze eis tot aanpassing is niet een hobby van een liberale club of van ‘liberale theoretici’, maar een om existentiële reden door te voeren structureel maatschappelijke principe. Een oeroude en universele, vide Parsons.

    Óf je wilt van Nederland áf. Waarna de vraag rijst wie dan ‘niet welkom’ is, wie ‘slachtoffer van ‘uitsluiting’ en ‘polarisatie zijn, en van xenofobie. Dat en die lijken mij de inboorlingen. De autochtone bevolking dus. Europa spuide zijn overtollige bevolking naar wat nu de USA en Canada heten, en wie pasten zich aan of gingen dood?

  3. Wat een verongelijkte toon. Passend zou het zijn om een alternatief aan te dragen, een inclusief alternatief. Burgerschap gaat niet alleen over gemeenschappelijke waarden, maar ook over de manier waarop ze tot stand komen, hoe we veranderingen in goede banen kunnen leiden.
    De auteurs staren zich blind op de muur en vergeten dat er ook een deur in die muur zit.

  4. “De geïdealiseerde liberale theorieën rond burgerschap, burgerschapsvorming en burgerschapsonderwijs – hoe aantrekkelijk en inspirerend ze ook zouden zijn – bieden dus weinig normatieve sturing, juist omdat ze doorgaans sterk afleiden van de politieke realiteit van polarisatie en Uitsluiting.” – ik vraag me twee dingen af: 1) wat zijn die theorieën? 2) wat voor normatieve sturing hebben we dan nodig?
    Hoewel ik de zorg van de auteurs over de gevaren van uitbuiting van het begrip burgerschap voor allerlei politieke agenda’s deel, ik zie niet hoe zo’n weinig samenhangend uithaal naar “de elites” ons maar een milimeter dichtbij in het debat brengt.

  5. Nederlander ben je als Burger. Het begrip in kwestie is in de 19e eeuw door de liberaal Thorbecke hier ingevoerd & uitgevoerd, en sedert dien worden we liberaal geregeerd. Dit onverschillig of we (ook nog) socialist zijn, respectievelijk Christen-Democraat, Limburger of Fries enz.

    En nu doet zich de onverbiddelijke noodzaak voor om in het bijzonder van niet-Westerse immigranten (Nederlandse) ‘cives’* te maken. Ons welzijn & onze welvaart dicteren dat. Vanzelf gaat het niet. Of alternatief onszelf weg te cijferen, letterlijk en statistisch.

    En schijnt nu onze onzekere Overheid ten langen leste tot het voorzien in die behoefte over te gaan, te weinig, te laat. Maar die actie als de ambitie van een liberale kliek voor te stellen, is zeer onjuist.

    *Civis: de legale positie van ‘vrije Burger’. Niet te verwarren met ‘stamverwanten’, ‘co-gelovigen’, ‘broeders en zusters’, ‘makkers en kameraden, enzovoort.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.