Het antwoord op die vraag weten we niet. Niet alle kinderen komen meteen in aanmerking voor gezinshuizen of pleeggezinnen. In pleeggezinnen is het ook niet altijd mogelijk dat een pleegouder permanent aanwezig is. In een gezinshuis kunnen kinderen met ernstiger problemen weliswaar worden opgevangen omdat er wel altijd iemand thuis is. Maar ook daar zijn grenzen aan wat een gezinshuis aankan.
Soms is het gedrag van het kind zo risicovol dat plaatsing in de gesloten jeugdzorg nodig is. Denk hierbij aan extreem antisociaal en agressief gedrag dat de andere kinderen in het gezinshuis bedreigt of aan extreem zelfverwondend gedrag, bijvoorbeeld een kind dat voortdurend probeert messen in te slikken. Ook kinderen waarop gejaagd wordt door loverboy’s of uit eerwraak zijn in eerste instantie moeilijk te plaatsen. Al neemt de dreiging met de tijd wel af en kan alsnog worden overgegaan tot plaatsing in een gezinshuis.
Gezinshuizen in NederlandIn 2016 zijn er in totaal 70 (regionale) zorgaanbieders die samen tenminste 764 gezinshuizen aanbieden. Dat zijn gemiddeld 11,4 gezinshuizen per organisatie. In deze gezinshuizen zijn in 2016 ten minste 2.594 jeugdigen inhuisgeplaatst, per gezinshuis gemiddeld bijna ‘3,5 jeugdigen’ (in de pleegzorg zaten per 16-8-2017 volgens het NJI ca. 21.685 kinderen, een lichte daling ten opzichte van 2015). Het merendeel van de plaatsingen in gezinshuizen heeft een langdurig perspectief: 89,2%. Een veel kleiner deel betrof een crisis- of tijdelijke plaatsing (respectievelijk 4,8% en 6%). Het aantal gezinshuizen is de afgelopen twee jaar met 30% gestegen. Het aantal zorgaanbieders van gezinshuizen is daarentegen nagenoeg gelijk gebleven (van 68 naar 70). Evenals voorgaande jaren zijn er nog steeds aanbieders die slechts één of twee gezinshuizen hebben. Aan de andere kant zijn er in 2016 vier organisaties met elk meer dan 40 gezinshuizen in hun zorgaanbod en nog eens vier organisaties met elk 20 tot 40 gezinshuizen. Het aantal inhuisgeplaatste jeugdigen in de gezinshuizen is ten opzichte van 2014 gestegen met 50%. Een significant grotere stijging dan die van 2012 naar 2014; toen steeg het aantal inhuisgeplaatste jeugdigen met 3% (Factsheet Gezinshuizen, de aantallen in 2016). |
Drieduizend extra gezinshuizen nodig
Niet alle kinderen komen in aanmerking voor plaatsing in een gezinshuis. Waarschijnlijk komt van de 1700 kinderen uit de gesloten jeugdzorg vanwege de ernstige problematiek maar een klein deel in aanmerking voor een gezinshuis. Wanneer we ervan uitgaan dat van de tienduizend residentieel geplaatste kinderen er 9000 in aanmerking komen voor een gezinshuis zijn er bij drie kinderen per huis grofweg drieduizend extra gezinshuizen nodig in Nederland. Dat aantal gaan we voorlopig zonder extra investeringen niet halen.
Dat komt omdat het werk als gezinshuisouder niet gemakkelijk is. Veel kinderen hebben nadelige jeugdervaringen achter de rug en trauma’s als gevolg van verwaarlozing, mishandeling en misbruik, vaak op zeer jonge leeftijd, vaak in combinatie met een licht verstandelijke beperking. Een gezinshuisvader die vier misbruikte meisjes opvangt: ‘Ik ben omringd door trauma’.
Het zegt genoeg als een kind alleen de knuffels heeft uitgepakt
Uit huis geplaatst worden is een volgende negatieve jeugdervaring en wanneer het in een instelling of pleeggezin niet lukt, volgen meestal meerdere vervolgplaatsingen waarbij vaak ook van school (meestal speciaal onderwijs) wordt gewisseld. Als je zo’n kind op zijn kamer bezoekt, zie je vaak opgestapelde vuilniszakken met kleren en speelgoed. Het zegt genoeg over de verwachtingen van het kind als alleen de knuffels zijn uitgepakt. En bij iedere vervolgplaatsing verslechtert het gedrag in de regel en bouwen kinderen een negatieve kijk op anderen en op zichzelf op.
Het vraagt dus om bijzonder stevige (en goed opgeleide) pleeg- of gezinshuisouders, goede ondersteuning door gedragsdeskundigen en vaak ook pedagogisch medewerkers en vrijwilligers (‘het steunend netwerk’), want je kan dit werk niet alleen. Daarnaast komt er bijvoorbeeld bij de selectie van gezinshuis.com er maar 10 procent van de geïnteresseerden door de selectie.
Gezinshuizen en pleeggezinnnen zijn hard nodig vanwege het gewone
En toch blijft het de moeite waard om te streven naar meer kinderen in een pleeggezin of gezinshuis. De vaste aanwezigheid van gezinshuisouders, de nadruk op het ‘gewone’ leven hebben een heilzame uitwerking op het kind. Recent onderzoek (https://www.hsleiden.nl › Nieuws & Agenda › Persberichten) van de hogeschool Leiden liet zien dat dat kinderen in vergelijking tot residentiële instellingen een beter klimaat ervaren. Ze ervaren veel steun van de gezinshuisouders (verbondenheid), voelen zich veilig, geven aan veel te leren (competentie) en ervaren meer autonomie (zelfdeterminatietheorie van Ryan & Deci, 2017).
Er is inmiddels veel empirische evidentie dat deze factoren motivatie voor gedrag bevorderen maar ook de cognitieve, sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling. Het ‘gewone’, dat wij voor vanzelfsprekend nemen, is voor deze kinderen een diepgewortelde behoefte. Daarom zijn pleeggezinnen en gezinshuizen zo hard nodig.
Het is te zien bij Alicia
Tijdens het afgelopen leefklimaatonderzoek bij gezinshuizen wilden sommige kinderen het vragenlijstje zelfs eerst niet invullen omdat ze vonden dat ze in een ‘gewoon’ gezin woonden, en niet bijzonder gevonden wilden worden. Deze diep gevoelde wens om ‘gewoon’ te willen zijn is duidelijk te zien in het begin van de film Alicia van 17 november jl. Alicia is een meisje dat van instelling naar instelling zwerft. Wanneer de pedagogisch medewerker haar vertelt dat ze nog steeds geen plek voor haar hebben gevonden omdat ze een speciaal kind is antwoordt Alicia huilend: ’Nee ik ben een gewoon meisje’. De vooruitzichten van Alicia zijn slecht omdat er al veel schade is aangericht door veel negatieve jeugdervaringen.
Wanneer we Alicia op tijd in een gezinshuis hadden kunnen plaatsen hadden we haar veel pijn kunnen besparen en met haar 9000 andere kinderen.
We kunnen het proberen, met geld van VWS en de VNG
Het is een illusie te denken dat we dit snel voor elkaar krijgen, maar we kunnen het wel proberen. Daarvoor is geld nodig om samen met de zorginstellingen de transitie van residentiële instellingen naar gezinsgerichte vormen van begeleiding mogelijk te maken, waaronder bijvoorbeeld ook kleinschalige voorzieningen zoals Spirit, Jeugdformaat en Fier die bijvoorbeeld hebben.
Als de overheid, bijvoorbeeld VWS en de VNG, een bijdrage levert van enkele miljoenen euro’s, dan kunnen daarvan onderzoek, werving, selectie en opstart van nieuwe gezinshuizen en pleeggezinnen worden betaald. Dat geld zal zich later terugbetalen in de vorm van minder getraumatiseerde kinderen in onze samenleving - daar is wetenschappelijke evidentie genoeg voor.
Pas dan is de jeugdwet uit 2015 niet meer een botte bezuiniging, maar zal deze wet een serieuze bijdrage leveren aan een betere jeugdhulp in Nederland voor die kinderen in Nederland die het minder getroffen hebben.
Peer van der Helm is lector Residentiële Jeugdzorg bij het Expertisecentrum Jeugd aan de Hogeschool van Leiden.
Foto: charamelody (Flickr Creative Commons)