COLUMN Vakcyclopen

In de jaren ’80 was ik Hbo-student. Ik had een gymnasiumdiploma op zak, maar voelde aan alles dat je aan een goed hoofd weinig hebt als er geen handjes en een hart aan vastzitten.

Ik liet me opleiden tot Docent Algemene Muzikale Vorming, een vijfjarige lerarenopleiding voor één van de moeilijkste vakken om te geven. Kinderen en jongeren zeggen vaak van muziek te houden, maar het muziekonderwijs was allesbehalve populair. We leerden dat muziek ‘de verbreking van de stilte’ is, en moesten daarom alle zeilen bijzetten om leerlingen gefocust en geconcentreerd te krijgen.

In onze stages leerden we werken met kinderen die zeer van elkaar verschilden in muzikale ervaring, vaardigheid en interesse. En dan was het ook nog een vak ‘onder de streep’, waar de collega’s van Wiskunde en Engels net zo over praatten als veel zorgprofessionals over hun collega’s in sociale beroepen: reuze leuk voor erbij, maar je kunt het ook aan vrijwilligers overlaten.

Weten wat ertoe doet

Met veel genoegen kijk ik terug op de lessen Ontwikkelingspsychologie, Pedagogiek en Onderwijskunde. We hoefden niet veel te lezen, maar veertig jaar na dato gebruik ik nog bijna elke week wel een keer de dingen die ik daar leerde: de Didactische Analyse van Van Gelder, de Wet van Posthumus, het onderscheid tussen effectieve en affectieve scholen en de theorie rondom doelstellingen: hoe bepaal je wat zo belangrijk is dat iedereen het nu, hier, op deze manier, moet leren, en hoe weet je of dat passend is bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van leerlingen?

Het heeft me gevormd tot de docent die ik nu ben. Ik schijn dat best behoorlijk te doen, en als ik het niet goed doe geeft mijn theoretische bagage me de mogelijkheid om aan mezelf te sleutelen. Zodat ik voortaan andere fouten kan gaan maken.

Koning Eenoog

Het jargon uit de vorige alinea is bij veel docenten nog wel bekend, maar er is één woord uit die tijd dat niemand meer lijkt te kennen: het vakcyclopenaxioma. Google heeft nog een paar mooie documenten hierover ontsloten, zoals de afscheidsrede van de Eindhovense Hogeschooldocent J.P Steller. Grappig genoeg noemde hij deze rede in 1981 De Heruitvinding van het Wiel. Anno 2020 moeten we weer uitvinden wat goede docenten in 1980 al wisten: in het land der zienden moet je eenoog geen koning maken.

Wat is dan dat vakcyclopenaxioma? Het is de gedachte dat de beste – en meest gespecialiseerde – wetenschapper ook de beste docent, ontwerper of manager van onderwijs is. Niemand kent het woord meer, maar het axioma is dominant in heel het hoger onderwijs. In het kader van de accreditatie van Hbo-masters moeten Hogescholen dikke stapels informatie aanleveren. Met name het percentage gepromoveerde docenten schijnt heel belangrijk te zijn.

Ik heb mijn leidinggevenden voorgesteld om dan maar ongevraagd informatie te delen over het aantal docenten met een goede Hbo-opleiding, het aantal architecten, filosofen, werkende moeders, ervaringsdeskundigen en haiku-dichters, maar mij is duidelijk gemaakt dat zulke expertise geen rol speelt in het besluit om onze financiering voort te zetten. Alleen het aantal eenogen telt.

Smalspoor

De verloochening van het Hbo in het Hbo neemt zorgwekkende vormen aan. Alle collega’s moeten zich laten bijscholen in didactiek, behalve als ze na de universiteit in een jaartje tijd een leraarsbevoegdheid gehaald hebben. Een tweedegraads onderwijsbevoegdheid (behaald in een vier- of vijfjarige Hbo-opleiding, met uitgebreide stages) geeft geen vrijstelling!

Dat alles zou niet zo erg zijn, als succes op het smalspoor van de wetenschap een goede voorspeller zou zijn voor bekwaamheid als docent in het hoger onderwijs. Wie goed alleen kan zijn en graag heel veel weet over heel weinig overleeft een promotietraject gemakkelijker dan mensen die de onzekerheden van morgen interessanter vinden dan de gestolde kennis van gisteren. En die laatsten heb je toch echt nodig om de professional van morgen op te leiden.

Tobopleiding

Er zijn al voorbeelden van Topopleidingen die een Tobopleiding dreigen te worden omdat de eenzijdige focus van vakcyclopen het moeilijk maakt om aan te sluiten op wat studenten kunnen en moeten kunnen. We zijn terecht gekomen in een systeem dat je als ‘constructief Darwinisme’ zou kunnen bestempelen: de dieren die door specialisatie winnen in de rat race van de wetenschap mogen daarna de biotoop zo veranderen dat alleen dieren die op ze lijken nog een kans maken.

Weledelzeergeleerde giraffen laten de lage begroeiing wieden, want daar wordt ons soort dieren niet wijzer van. ‘Constructief’ is hier dus niet positief bedoeld: we geven de winnaars de ruimte om een wereld te bouwen die nog maar weinig met de werkelijkheid van de anderen te maken heeft. Dieren die zijn opgegroeid in gevangenschap (alleen door te zwichten overleef je 20 jaar onderwijs) ontwikkelen eigen beelden van wat normaal is: leeuwen eten twee keer per dag een lapje geit, toch?

Als Hbo-geschoold Hbo-docent zie ik dat de echte kracht van het Hbo is dat we met zoveel ogen naar zoveel kanten kunnen kijken. Mijn eerstejaars leren me elke dag weer dingen waar ik nog nooit van gehoord had; mijn werkende masterstudenten leren minstens zoveel van elkaar als van mij. We hebben honderden studenten met diepe ervaringen, maar als zij zich in september bij ons melden hebben wij de studiehandleidingen al geschreven. Wij leren ze om binnen onze lijntjes te kleuren.

Wilde ganzen

Uit het verhaal van Odysseus weten we, hoe makkelijk het is om de cycloop te bedriegen. Onze studenten zijn er net zo bedreven in als deze Griekse held. Maar dat is niet het antwoord. Maak van het Hbo weer een plek waar de wilde ganzen zich net zo gehoord weten als de tamme. Een plek waar zwichters en zoekers samen de lijnen mogen uitzetten. Waar onderzoek meer is dan het volgen van procedures. Waar aan elk hoofd een paar handen vastzitten. En een hart.

Klaas Mulder is zelfstandig adviseur en docent aan de Hogeschool Utrecht.

 

Foto: tokyo.natural (Flickr Creative Commons)