Hogere opleidingen sociaal werk: zo worden ze toekomstbestendig

Medewerkers van de Hogeschool Utrecht vinden dat de commissie Boutellier met haar advies over het hoger sociaal onderwijs te veel leunt op het beleid en huidige werkveld. Critici als Spierts en Schilder hebben weer te weinig oog voor veranderingen in het sociale domein.

In hun reactie op het advies van de Verkenningscommissie hoger sociaal-agogisch onderwijs [1] pleitten Marcel Spierts en Lies Schilder voor vernieuwing, maar ‘zonder de bijl aan de wortels van de opleidingen’ te willen zetten, zoals de commissie volgens hen wel doet. Waar Spierts, Schilder en andere critici naar ons idee te weinig oog hebben voor de rigoureuze verschuivingen in het brede sociale domein (denk bijvoorbeeld aan de sociale wijkteams), koerst de verkenningscommissie van Boutellier te sterk op het werkveld en beleid zoals die er momenteel uitzien en pleit voor een indeling naar: integraal sociaal werk (waaronder CMV), sociaal werk in de langdurige zorg (ouderen, gehandicapten) en sociaal werk in het brede jeugddomein.

Met de ontwikkeling van een ‘Nieuwe Opleiding voor Social Work’ koerst Hogeschool Utrecht op een indeling van de hogere sociale opleidingen naar de vraagstukken die het sociaal werk al sinds haar ontstaan markeren. We denken daarbij aan (1) de leefbaarheidsvragen in stadswijken en dorpen, (2) problemen bij het opvoeden en opgroeien van kinderen, (3) de drempels die burgers in een kwetsbare sociale situatie ervaren bij het deelnemen aan de samenleving en (4) de integratie van burgers die grensoverschrijdend risicogedrag vertonen. De gemeenschappelijke kern van het sociaal werk moet daarbij volgens ons gezocht worden in een integrale en activerende, een leefwereldgerichte en contextuele benadering vanuit een krachtig sociaal-maatschappelijk engagement.

Door ons onafhankelijker dan de commissie Boutellier op te stellen tegenover politiek gevoelige beleidstransities en grillige werkveldverschuivingen, waarvan de uitkomsten op de middellange termijn onvoorspelbaar zijn, kunnen wij als opleidingsdocenten de identiteit van onze opleidingen duurzaam vernieuwen, want dat er iets moet veranderen, is duidelijk. Dat kan ook goed. In het sociale domein zijn inspirerende dwarsverbanden tussen de traditionele werkvelden gegroeid waar professionals zich sterk mee identificeren. We denken bijvoorbeeld aan kwartiermakers vanuit de GGZ, aan presentiewerkers, herstelprofessionals, eigenkrachtwerkers, outreachende professionals en sociaal makelaars. Maar ook aan de opmars van de individuele coaching als intensieve vorm van jongerenwerk.

Professionals komen steeds meer op elkaars terrein

De afgelopen jaren hebben zich zoveel verschuivingen van werksoorten voltrokken dat veel gebruikelijke onderscheidingen tussen sociale beroepen nauwelijks nog betekenisvol lijken. Met de vermaatschappelijking van de zorg en de ambulantisering van sociale dienstverlening werken sociale professionals die gewend waren aan het begeleiden van cliënten in een vervangende woon- en leefsituatie (SPH) steeds vaker in de wijk. Tegelijkertijd werken veel sociale professionals die gespecialiseerd waren in een-op-een-trajecten (MWD) steeds vaker aan collectieve ondersteuningsarrangementen, zoals in het groepswerk voor mensen die te maken hebben met een trauma of met opvoedingsproblemen. Opbouwwerkers en verwante activeringsprofessionals (CMV) merken dat steeds meer 'kwetsbare groepen’ gebruik maken van algemene wijkvoorzieningen.

Professionals, afkomstig uit verschillende deelsectoren komen zogezegd steeds meer op elkaars terrein. Methodieken worden uitgewisseld, benaderingen met elkaar verbonden en innovatieve praktijken kunnen opeens op onverwachte plekken opduiken. De nieuwe sociale wijkteams zijn uitdrukking van het uitgangspunt dat bepaalde specialistische kennis vooral van waarde wordt in verbinding met andere kennis in een meer generieke focus. Een parallel proces zou ons inziens binnen opleidingen plaats moeten vinden.

Generieke kracht van sociaal werk

De grenzen binnen het sociale domein worden kortom vloeibaarder en beweeglijker. Zo ook de grenzen van dat domein zelf. In het veiligheidsdomein wordt bijvoorbeeld een steeds groter beroep gedaan op sociale kennis en expertise, niet alleen in de justitiële keten van detentie, kinderbescherming en gesloten jeugdzorg, maar ook in het ontwikkelen van preventieprogramma’s en het versterken van het veiligheidsgevoel van burgers in aandachtswijken. Binnen het domein van arbeid en ondernemerschap werken steeds meer sociale professionals aan de begeleiding van mensen die buiten het arbeidsproces zijn geraakt naar scholing, (vrijwilligers)werk en ondernemerschap. Op het gebied van de vrije tijd (sport, cultuur en ontmoeting) zien we een toenemende vraag om de participatie van 'moeilijk bereikbare groepen’ te vergroten en te werken aan verbindingen met onderwijs en lokale zorg. In het onderwijs werken steeds meer sociale professionals aan het vergroten van de kansen van kinderen rondom de brede school, jeugdzorgadviesteams en inclusief onderwijs.

We willen graag ‘empowerment’ aan het commissieadvies toevoegen

De commissie Boutellier stelt dat het bevorderen van de sociale kwaliteit van de samenleving de kernfunctie van sociale professionals is en werkt dit uit met de begrippen ‘sociale samenhang’, ‘inclusiviteit’ en ‘participatie’. Naar ons idee zal ‘empowerment’ aan dat rijtje moeten worden toegevoegd. Sociaal werk als overkoepelend opleidingsconcept biedt daarvoor een stevig fundament, namelijk als een sociaal-veranderkundige professie met de ambachtelijke kenmerken van een praktijkdiscipline. Anders dan Spierts en Schilder veronderstellen, staan ambachtelijkheid en wetenschappelijkheid binnen zo’n praktijkdiscipline niet tegenover elkaar, maar vormen een organisch geheel. Bij het praktijkgerichte onderzoek binnen lectoraten en kenniscentra aan onze hogescholen gaan sociaal-agogisch handelen, kennisontwikkeling en curriculumontwikkeling hand in hand.

Generieke en specialistische beroepsontwikkeling: gelijktijdig

In 1991 stelde de commissie Ontwikkeling Kwalificatiestelsel Zorg en Welzijn al vast dat er sprake is van ‘kwalitatieve fricties’ tussen opleidingen en beroepspraktijk [4]. Enerzijds lijken de bestaande beroepsopleidingen (CMV, MWD, SPH) niet altijd adequaat voor te bereiden op de feitelijke taken en werkzaamheden binnen het sociale domein, anderzijds ontstaan binnen dat domein voortdurend functies en rollen die zich weinig gelegen laten liggen aan de scheidslijnen binnen het HSAO. Hutschemaekers (2000) constateerde bijvoorbeeld dat er in de geestelijke gezondheidszorg wel behoefte bestaat aan een GGZ-agoog, maar dat er nauwelijks ruimte is voor differentiatie binnen deze functie tussen beroepen zoals MWD, SPH, activiteitenbegeleiding en activiteitentherapie [5]. Ook de recente transities in het domein leiden tot veranderingen waar de huidige beroepsopleidingen studenten lang niet altijd goed voor toerusten.

Het huidige opleidingsmodel van Hogeschool Utrecht, bestaande uit een brede Social Work-propedeuse met specifieke vervolgprofielen voor CMV, MWD en SPH, biedt geen oplossing voor deze mismatches. Maar het spiegelbeeld hiervan dat de commissie Boutellier ons voorhoudt - specifieke bacheloropleidingen in de drie basisprofielen en brede masters die uitsluitend opleiden tot generalist - evenmin. De verhouding tussen specialistische en generieke beroepsvorming is dynamischer dan deze volgtijdelijke modellen veronderstellen.

Generieke en specialistische beroepsontwikkeling zullen naar onze overtuiging gelijktijdig moeten plaatsvinden. Generieke competenties en leerinhouden krijgen voor studenten immers pas betekenis binnen specifieke contexten. Andersom leiden nieuwe ervaringen en inzichten binnen specifieke contexten soms tot vernieuwing van de generieke canon. Deze wisselwerking is in het hoger beroepsonderwijs naar ons idee onontbeerlijk. We pleiten daarom voor een stevige opleiding waarbinnen studenten het generieke onderwijs van meet af aan combineren met een of meer aansprekende specialisaties in een zelfgekozen opleidingsroute.

Een krachtige, gezamenlijke en toekomstgerichte impuls

Versterking van de beroepsidentiteit door alleen te verwijzen naar sleetse opleidingstradities, zoals Spierts en Schilder doen, lijkt ons onvoldoende. Bovendien leren deze tradities ons dat afstemming tussen opleiding en praktijk om onderhoud vraagt en soms om een verbouwing. De ontgrenzing in het sociale domein vraagt om een krachtige, gezamenlijke en toekomstgerichte impuls vanuit onze opleidingen. Om de kracht van onze doorontwikkelde opleidingstradities hierbij te kunnen aanspreken, zullen wij als opleidingsdocenten de schotten tussen oude identiteiten moeten loslaten – zoals de meesten van onze afgestudeerden al hebben gedaan. Daarbij vertrouwen we op de groeiende identificatie van sociale professionals met sociaal werk als een breed en interfererend werkterrein dat veel specifieke mogelijkheden en nieuwe combinaties biedt.

Ed de Jonge, Raymond Kloppenburg, Dirk Willem Postma en Vincent de Waal zijn allen werkzaam binnen het Instituut voor Social Work aan de Faculteit Maatschappij en Recht, Hogeschool Utrecht. Zij schrijven dit artikel op persoonlijke titel.

 

Noten:

1. Verkenningscommissie Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs (2014). Meer van waarde. Kwaliteitsimpuls en ontwikkelrichting voor het hoger sociaal agogisch onderwijs. Den Haag: Verenging Hogescholen.
2. Onze analyse en visie op de toekomst van de Social Work-opleidingen aan Hogeschool Utrecht hebben we uitgewerkt in een advies aan ons management in: Kloppenburg, R., Overkamp, E., Hanrath, J. en Postma, D. (2012). Kiezen en delen. Advies toekomst sociaal werk opleidingen. Hogeschool Utrecht. Utrecht: Hogeschool Utrecht.
3. Zie bijvoorbeeld: Ewijk, H. van (2003). Naar een brede sociale professie: Nieuwe taken en uitdagingen voor het welzijnswerk. Maatwerk: Vakblad voor maatschappelijk werk, 6 (1), 4-8; Riet, N. van (1999). Op weg naar Social Work. In: V. van den Bersselaar (Ed.), Zorgvuldig hulpverlenen: Maatschappelijk werk en sociale participatie (pp. 189-205). Assen: Van Gorcum.
4. Commissie Ontwikkeling Kwalificatiestelsel Zorg en Welzijn (1991). Het Kwalificatievraagstuk in de sector Zorg & Welzijn. Stand van zaken en perspectief. Utrecht: Commissie Ontwikkeling Kwalificatiestelsel Zorg en Welzijn.
5. Hutschemaekers, G. (2000). Daar gaan ze! Exodus agogische beroepen in de GGZ. Maatwerk: Vakblad voor maatschappelijk werk, 3 (2), 10-14.

 

 

Dit artikel is 3015 keer bekeken.

Reageer

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *