Kritiek op rechtspraak is eenzijdig

De analyse van Marc Hertogh dat de rechtspraak onvoldoende in staat is om de aansluiting tussen zichzelf en haar omgeving te organiseren, is onjuist. Ze is gebaseerd op eenzijdig gekozen en deels onjuist weergegeven incidenten en natte vinger-veronderstellingen.

Vanwege de eenzijdigheid en onjuistheid van zijn analyse kan de door Hertogh voorgestelde insteek niet als basis dienen voor een hervorming van de rechterlijke macht. Ook al houdt het plan niet meer in dan dat die moet gaan ‘meebewegen’, ‘met de eisen van de tijd’. Zolang onduidelijk is wat dat betekent, blijft zo’n voorstel naar mijn smaak luchtfietserij. Aan de andere kant erken ik dat er met het functioneren van de zittende magistratuur momenteel nogal wat aan de hand is. Maar volgens mij doen betrokkenen – waaronder ook de zittende magistratuur zelf – er verstandig aan eerst wat meer naar de diepte af te steken. Ook al bevindt de rechtsstaat zich in sommige opzichten in een gevarenzone, het is nog maar de vraag of dat vooral door de rechter komt.

Storm rond rechtspraak valt reuze mee
Eerst de feiten. Stormt het rond de rechtspraak echt zo hevig als Hertogh suggereert? Mij lijkt dat het, alle incidenten ten spijt, wel meevalt. Als tenminste de zorgvuldigheid wordt opgebracht om de rechtspleging, óók die incidenten, wat nauwkeuriger te bekijken. En misschien vooral: als het idee wordt prijsgegeven dat de zittende magistratuur onfeilbaar moet zijn. Tegelijk kan die meevaller natuurlijk niet zomaar als winst worden ingeboekt. En geldt hetzelfde voor het realisme dat ik aanbeveel. Al was het alleen omdat in onze steeds meer op beelden gebaseerde cultuur een imagoprobleem minstens zo ernstig is als een ècht probleem. Misschien zelfs ernstiger.

Als gezegd steunt de benadering van Hertogh voor een belangrijk deel op een feitenweergave die onvolledig en eenzijdig is. Die pakt daardoor nodeloos tendentieus uit. Hij geeft vier voorbeelden die zijn hoofdstelling moeten illustreren. Maar met drie van de vier is qua bruikbaarheid wat mis. Eerst de zaak-Wilders. Natuurlijk klopt het dat Geert Wilders zijn advocaat de rechtbank – tot dusver – tot drie maal toe heeft ‘laten wraken’. Maar wat zegt dit? Volgens Hertogh illustreert het een ‘veel bredere trend’. Namelijk ‘dat burgers het oordeel van gezagsdragers niet langer als vanzelfsprekend accepteren’. Hoezo ‘niet langer’? Die trend is er toch al heel veel langer? ‘Jullie rechtsstaat is de onze niet’, zeiden de krakers. Wat typisch is voor de strafzaak-Wilders is niet zozeer dàt het gezag van de rechter wordt uitgedaagd. Het is eerder de manier waaròp dat gebeurt, en waarop die confrontaties in onze gemediatiseerde cultuur vervolgens duizendvoudig wordt vergroot.

De man die terechtstaat, de man van anderhalf miljoen, probeert via zijn advocaat de rollen om te draaien, door gretig gebruik te maken van het hem door de Amsterdamse rechtbank zèlf ter beschikking gestelde podium. Van verdachte naar aanklager. Niet alleen van de strafkamer die hem moet berechten, maar van de hele magistratuur – voor zover die hem althans niet in het gelijk stelt. Deze werkwijze is als demagogisch procedé zo oud als de weg naar Rome. Ongetwijfeld zullen flinke delen van het tv-kijkend publiek, al dan niet heimelijk, soms hun hoofd schudden. Maar het is onzin om die drie wrakingen in de Wilders-zaak nu ook maar meteen typerend te noemen voor de trend die Hertogh meent te zien. Op die manier wordt één plus één wel heel snel drie. Ik laat dan nog daar dat het laatste wrakingsverzoek ook door anderen dan de wrakingskamer lijkt te zijn beoordeeld als gezeur.

Op hetzelfde vlak ligt de mededeling dat ‘de wrakingen’ de laatste jaren met tachtig procent zijn toegenomen. Zonder context werkt zo’n bericht als een ongeleid projectiel. Dat is ook precies wat hier gebeurt. Hertogh zegt namelijk niet hoeveel gevallen het betrof. Bij raadpleging van de bron blijkt het te gaan om 159 in 2005 tegen 288 in 2009. Inderdaad: een stijging van 81 procent. Maar hoe groot was in die jaren het aantal zaken? Als de stijging van het percentage niet wordt gerelateerd aan dat aantal, en bovendien evenmin aan de stijging daarvan, dan wordt in statistisch opzicht vreemd geopereerd. Dat tenslotte – ook rechtssociologisch gezien – misschien niet helemaal irrelevant is hoe vaak het wrakingsverzoek gegrond werd verklaard laat ik dan nog daar.

Precieze argumentatie ontbreekt
Er is sprake van groeiende kritiek op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), schrijft Hertogh verder. Ook dat zou de waargenomen trend illustreren. Maar ook hier ontbreekt het aan precisering van de argumentatie. Misschien wordt gedoeld op enkele in de afgelopen maanden verschenen opiniestukken. Met name de Leidse promovendus ?Thierry Baudet sloeg in dit verband een tamelijk hoge toon aan. Maar waarom wordt niet vermeld dat zijn artikelen steeds zijn gevolgd door een gedetailleerde weerlegging? Het zal toch niet zo zijn dat wij moeten meebewegen omdat de toonhoogte van een enkeling daarom vraagt? Natuurlijk is ook het Straatsburgse mensenrechtenhof niet boven kritiek verheven. En ontegenzeggelijk hebben sommige beslissingen van het EHRM een breder draagvlak dan andere. Maar zijn het niet eerder de regeringen en sommige politieke partijen die af en toe met de arresten van het mensenrechtenhof in hun maag zitten dan de burgers? Is de discussie rond de plaats van het EHRM met andere woorden überhaupt wel van belang voor de door Hertogh bedoelde tendens? 

Juist is dat er in de rechtspleging de laatste jaren over een breed front sprake is van ernstige voorvallen. Incidenten die soms aanzienlijk serieuzer zijn dan datgene waar Hertogh aandacht voor vraagt. Het is immers niet gebleven bij een betrekkelijk groot aantal rechterlijke dwalingen en vergissingen. Rechters zouden zelfs strafbare feiten hebben gepleegd – in de afgelopen maanden was sprake van meineed, schending van geheimen en valsheid in geschrift. Al moeten we ook hier voorop blijven stellen dat ieder voor onschuldig wordt gehouden zolang het tegendeel in rechte niet is bewezen. Dat geldt voor Wilders, maar ook voor Westenberg en Kalbfleisch. Bovendien wordt er in de Chipshol-zaak wel erg gemakkelijk van uitgegaan dat het door Westenberg ten nadele van Poot c.s. gewezen vonnis ook qua inhoud het gevolg was van vriendjespolitiek. Een geur van onheiligheid is niet gelijk te stellen aan de stinkende walm van de corruptie.

Liever geen maatschappelijke discussie
Wat moet er in het licht van deze incidenten gebeuren? Een brede maatschappelijke discussie? Ik betwijfel dat zeer. Wat zou die kunnen opleveren? Zou tenminste niet op voorhand enigszins duidelijk moeten zijn welke verwachtingen de pleitbezorgers daarvan hebben? De opleiding van de rechters bijvoorbeeld is in grote lijnen geheel bij de tijd. Diegenen die het tegendeel beweren dragen de bewijslast van het tegendeel. Daar is echt geen brede maatschappelijke discussie voor nodig. Ga gewoon eens op bezoek bij het opleidingsinstituut van de rechterlijke macht SSR in Zutphen. Of loop eens mee met een willekeurige rechterlijke ambtenaar in opleiding. Het enige dat ik in dit opzicht kan bedenken is dat er meer aandacht moet worden besteed aan hoe en waar wordt gerecruteerd. En misschien aan het aankweken van zittingsvaardigheden – bijvoorbeeld aan de kunst van het toneelspel.

En het benoemingenbeleid dan? Behalve dan bij de Raad van State, waar sprake is van een zuiver coöptatiestelsel, is daarbij volgens mij niet structureel iets mis. Methoden en technieken voor corrigerend optreden liggen dan ook vooral op het terrein van de attitudeverandering. Vanuit het principe van ‘high trust’. Daarbij kan worden gedacht aan het stimuleren van een groter omgevingsbewustzijn. En aan een grotere aandacht voor het organiseren van interne tegenspraak. Plus de noodzaak van het betrachten van discipline naar buiten – zodat zo’n onthutsende episode als een openlijk verdeelde Amsterdamse rechtbank na de gegrond verklaarde wraking in de zaak-Wilders niet kan voorkomen. Doorleefde betrokkenheid dus, maar wellicht toch vooral maintien (houding – red.).

Wat kan de al dan niet hooggeleerde buitenwereld in dit verband betekenen? Ik vind dat ten eerste mag worden verwacht dat ook die in deze kwestie vanuit het ‘high trust’-principe te werk gaat. En toch is de paradox dat de rechterlijke macht zal moeten blijven tonen dat zij krediet waard is. Waarom? Niet omdat ze nu ineens onder verdenking staat. Maar eenvoudig omdat adeldom, in dit geval het op grond van het koninklijke benoemingsbesluit veronderstelde vertrouwen, verplicht.

Willem van Bennenkom is oud-rechter en auteur van het boek 'Op drijfijs, over het functioneren van de rechtsstaat', uitgegeven door uitgeverij Cossee.