COLUMN Burgerschap in tijden van conflict: een reflectie op Ede

De afgelopen weken veranderde de wijk Veldhuizen in Ede in een klein oorlogsgebied. Een groep Marokkaanse Nederlanders sprak zich uit door te rellen en te vernielen. Hoe gaan wij daar mee om? Kunnen we door de herrie van geweld het verhaal nog horen? Of schreeuwen de maatregelen en de reacties van anderen harder dan de jongeren zelf? Een analyse van burgerschap in tijden van conflict.

Het lokale conflict kent inmiddels een bekende gang van zaken. Het begint bij een teleurstelling, een buurthuis dat wordt gesloten, een buschauffeur die gewelddadige jongeren niet langer mee wil nemen, een juwelier die zichzelf verdedigt. In fase twee worden jongeren boos, ze gaan rellen en steken auto’s in de fik. In de derde fase beslist de burgemeester tot een samenscholingsverbod en roept de noodtoestand uit. In fase vier doet een deel van een lokale gemeenschap publiekelijk afstand van de gebeurtenissen. En de laatste fase laat een andere gemeenschap zien, die bang is en kritiek heeft op het optreden van de burgemeester.

Soortgelijke taferelen vonden de afgelopen jaren plaats in Den Haag, Culemborg, Eindhoven, Gouda, en zelf deed ik onderzoek naar rellende jongeren na de sluiting van hun zelfgeorganiseerde buurthuis in de Haagse Vinex-wijk Ypenburg. Nu heb ik deze gebeurtenissen steeds geanalyseerd als een kans, een inkijkje in onderliggende spanningen die veel vertellen over onze samenleving. Lokale uitbarstingen zijn niet alleen vervelend of eng, maar ze bieden ook een moment om te leren. Waar zijn deze jongeren eigenlijk zo boos over? Ik zag de jongeren als burgers die zich uitspreken. Ze gebruiken niet het normale repertoire van de betrokken burger, zoals opinie of inspraak, desalniettemin hebben zij een stem in het publieke debat die het verdient gehoord te worden. Voor het eerst begin ik nu te twijfelen aan mijn optimistische analyse. In hoeverre kunnen we de acties van jongens die, zodra ze hun zin niet krijgen, de boel gaan slopen, auto’s in de fik steken, en mensen bedreigen, nog als een vorm van verborgen burgerschap begrijpen? En hoe staan zij in relatie tot andere vormen van burgerschap in momenten van conflict? Laten we eens kijken naar burgerschap in Ede aan de hand van de vier fasen van hierboven.

In fase één gebeurt er iets wat onderliggende spanningen doet escaleren. In Ede werd het theehuis gesloten door de lokale overheid. Je kunt je afvragen wat de gemeente anders had kunnen doen in de voorbereiding op de sluiting. De bestuurders waren vanaf het begin af aan duidelijk over de tijdelijkheid van het buurthuis. En er wordt ingezet op het verbeteren van de wijk. Zo’n sluiting is dan alleen een druppel die de emmer doet overlopen. De rellen gaan over de structurele ongelijkheden die Marokkaanse Nederlanders ervaren. Die ongelijkheid is voor u en mij wellicht een abstractie, maar in de levens van deze jongeren zijn achtervolgingen van winkelpersoneel, politiecontroles, het gebrek aan stageplekken, en racistische opmerkingen een dagelijkse realiteit. De vraag is alleen of geweld een middel is om geweld te bestrijden. Deze vraag werd eerder gesteld door verschillende sociale bewegingen. Voor Malcolm X en Mandela was geweld na vele pogingen van geweldloosheid het enige repertoire wat luid genoeg is om gehoord te worden, en met succes. We kunnen dus niet stellen dat geweld nooit als een vorm van burgerschap kan worden begrepen. Nu kunnen we in Ede niet spreken over een sociale beweging, maar wel van een groep die zijn stem laat horen en ongelijkheid aan de kaak wil stellen. Wat betekent burgerschap wanneer Nederlandse jongeren geweld inzetten om voor hun rechten op te komen?

Of je het er nu mee eens bent of niet, voor de jongeren is er in fase twee een reden om te rellen. Die reden lijkt echter te verdwijnen achter het geweld dat met hun acties gepaard gaat. Wanneer er geweld gebruikt wordt, geeft dit anderen legitimiteit om het verhaal erachter te negeren. We hangen het onder de noemer ‘zinloos geweld’ en daarmee verliezen de rellen de publieke betekenis waar de jongeren juist zo naar verlangen. Kortom, het gewelddadige actierepertoire verliest legitimiteit om als burgerschap te worden begrepen, de jongeren veranderen van burgers in raddraaiers.

In de derde fase van het proces wordt geweld afgestraft. Door te reageren met een samenscholingsverbod, hard politie-optreden, en preventief fouilleren wordt de criminele identiteit van de jongeren bevestigd. Een crimineel verliest zijn identiteit als burger die gehoord dient te worden. Met een crimineel hoef je niet te discussiëren. De jongeren worden van burger tot raddraaier tot crimineel.

Dan de vierde fase, waarin de groep van ‘anderen in de gemeenschap’ genoeg heeft van de kleine groep die het zogezegd voor de grote groep verpest. Deze groep loopt ook dagelijks tegen de vooroordelen aan, maar gebruikt ze niet om rellen en geweld te legitimeren. Deze groep wordt steeds belangrijker in het Nederlandse publieke debat. Dit is de groep die de opgelegde betekenis van burgerschap in Nederland lijkt te begrijpen. Zij doen publiekelijk afstand van de acties van hun groepsleden. Dat ‘afstand doen’ is niet langer alleen een keuze, maar het wordt ook verwacht. Op de een of andere manier wil Nederland graag steeds opnieuw bevestiging van het feit dat er ook Marokkaanse Nederlanders zijn die niet gewelddadig of zelfs crimineel zijn. De verwachting van afstand doen beperkt de manier waarop deze groep zijn burgerschap kan inrichten. Een burger die tot de minderheid behoort wordt gedwongen publiekelijk voor of tegen te zijn.

Dan de laatste fase, hier wordt het kersje op de taart van het burgerschapsideaal gezet. Hier komen de buurtbewoners van Nederlandse origine aan het woord in de media. Deze groep is bang. Zo bang dat zij niet met naam en toenaam in de media durven spreken. In het land waar ‘je uitspreken’ tot de hoogste graal der burgerschap is geprezen, wordt de burger de mond gesnoerd door een groepje jongeren. Waar de gegoede Nederlandse burger zich echter wel over durft uit te spreken is het laffe optreden van de burgemeester.

Burgerschap is een belangrijk goed, het bindt ons en geeft ons de moed om ons uit te spreken. Maar als puntje bij paaltje komt, in tijden van crisis, lijkt burgerschap ons juist te verdelen. Burgerschap wordt dan normatief. Waar de ene burger legitimiteit verliest, moet de ander zich uitspreken, en weer een ander voelt niet de vrijheid zich uit te spreken, behalve als het gaat om het bekritiseren van de politiek. Kortom, tijdens conflicten is burgerschap voor sommige burgeraf en voor anderen burgerop. En ondanks dat burgerschap insinueert dat iedereen die burger is het kan en heeft, lijken bepaalde vormen van burgerschap toegewezen te zijn aan bepaalde groepen. Laat Ede een les zijn, niet een over het beperkte burgerschap van de raddraaiers, maar over het beperkte burgerschap van ons allemaal.

Nanke Verloo is Universitair Docent in Stedelijke Planologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze doet onderzoek naar de rol van conflict in stedelijke ontwikkeling en zit in de redactie van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.