De Citotoets voor groep 8 is achter de rug, de uitslagen zijn binnen. Opvallend dit jaar is de morele verontwaardiging over de buitenschoolse Citotraining. De verontwaardiging geldt vooral de ouders, die hun kind niet alleen onder hoge druk zetten in hun stress voor de toets, maar zo ook via oneigenlijke wegen een hoger schoolniveau voor het kind proberen te bereiken. Hierdoor zal het kind op de nieuwe school op zijn tenen moeten lopen, en uiteindelijk toch moeten opgeven. Duimen omhoog voor de ouders die zorgeloos door de Cito-tijd heengaan.
De trainingsbureau’s en faalangstcursussen verdienen hier vervolgens hun brood mee, maar wakkeren de stress ook aan. Ouders die tot voor kort dachten dat voorbereiding op de Cito de taak van de school was, worden door hen op andere gedachten gebracht. Naast de aldus toenemende en opgeklopte stress is een bezwaar dat - omdat de trainingen geld kosten - juist de meer draagkrachtige ouders in staat zullen zijn om hun kinderen te laten profiteren van extra training, terwijl de armere ouders dat niet kunnen. Kortom: de trainingen versterken de ongelijke kansen van kinderen in het onderwijs.
De vraag is nu: wordt het kind beter of juist slechter van Citotraining en veroorzaken streberige ouders een kloof tussen kansrijke en kansarme kinderen?
Sommige ouders verkeren al in zekerheid over wat hun kind kan en wil, en hebben met hun kind de keuze al gemaakt. Voor andere ouders is er minder zekerheid. Hun kind schommelt vlak bij de grens tussen vmbo en havo-vwo, of heeft meer moeite met presteren in stressvolle situaties. Een belangrijk verschil met vroeger (de jeugd van de ouders) is dat opstromen in het onderwijssysteem oneindig veel moeilijker geworden dan afstromen, zo niet onmogelijk. Het blijkt helemaal geen slecht idee om aan de goede kant van de kloof beginnen. Er is inderdaad een kansje dat een kind het niet redt en moet afstromen, maar er is ook een kans dat hij zich optrekt aan het hogere niveau. Wanneer een leerling door een net iets lagere Citoscore aan de verkeerde kant begint, zal hij tegen de tijd dat hij zou moeten opstromen helemaal ontmoedigd en ontgoocheld merken dat het niet (meer) lukt. Dat zegt ook hoogleraar onderwijskunde Roel Bosker: “als je eenmaal in de havo-vwostroom zit, is de kans groot dat je erin blijft. Zit je er niet in, dan is het moeilijk om er te komen.”[1]
De tegenstanders van toetstraining stellen dat een kind op die manier op een voor hem te hoog niveau zal komen, waar hij op zijn tenen zal moeten lopen. Zo vindt ook woordvoerder van de Vereniging Openbaar Onderwijs Michiel Jongewaard dat een hogere Citoscore niet altijd wenselijk is, wellicht komt een kind in eerste instantie beter tot zijn recht in het vmbo-t.[2] Dat mag zo zijn, het bezwaar blijft wel dat opstromen heel moeilijk, zo niet onmogelijk geworden is. En de vraag is hoeveel kinderen juist wèl profiteren van een –wellicht aanvankelijk onterechte- hogere Citoscore. Er zijn immers ook kinderen die heel goed gedijen als je de lat een klein stukje hoger legt; er zijn bovendien genoeg kinderen die totaal afstompen als de lat continu te laag ligt. Veel hangt af van wat een kind zelf wil. Dat is iets anders dan met een zweep achter je kind staan. Kortom, je kind een weekje naar Citotraining sturen maakt jou nog niet tot een tijgermoeder (of –vader).
In de bovenstaande discussie over Citotrainingen wordt duidelijk dat er sprake is van een cultuuromslag. Van het credo “mijn kind moet vooral gelukkig zijn” schuiven ouders op naar “ik wil dat mijn kind een goede toekomst krijgt”. Dit is een reflectie van de veranderde realiteit. De bomen groeien niet meer tot in de hemel en een goede schoolopleiding en een diploma op hoog niveau is weliswaar geen garantie meer voor een goede toekomst, maar des te sterker een voorwaarde. Hoe hoger het diploma, des te beter de kansen. En gezien de toelatingseisen die het voortgezet onderwijs stelt aan de Citoscore, betekent dit een hoger gewicht van de toetsuitslag.
Critici die roepen dat Citotraining de kloof vergroot, zeggen tegelijk ook dat het effect maar tijdelijk is.[3] Dat lijkt tegenstrijdig. Of het effect is tijdelijk, wat betekent dat er geen invloed is op de kloof tussen arm en rijk. Of de training heeft inderdaad blijvend effect. Dan zouden we wellicht subsidie kunnen geven aan die kinderen die extra training willen en waarvan de ouders die niet kunnen betalen. Het zou in ieder geval betekenen dat ouders die hun kind naar training sturen, daarin groot gelijk hebben.
De toenemende ongelijkheid in kansen van kinderen, waar de critici van Citotrainingen voor vrezen, heeft echter niet de training als oorzaak; deze is er alleen een uiting van. Zowel in de samenleving als in het onderwijs wordt de kloof tussen laag en hoog, tussen kansarm en kansrijk, inderdaad groter. In De Volkskrant berekende Frank Kalshoven dat het verschil in inkomen tussen lager opgeleiden en hoger opgeleiden is toegenomen. Het verschil in uurloon tussen een vmbo’er en een hbo’er was in de jaren ’90 nog 50 procent en is inmiddels opgelopen tot een kleine 70 procent.[4] En waar het een of twee decennia geleden nog heel goed mogelijk was om vanaf de mavo, via havo en vwo door te gaan naar de universiteit (ik ken iemand die op die manier zelfs gepromoveerd is in de wiskunde), wordt deze weg steeds moeilijker, zo niet onmogelijk gemaakt. Scholen nemen, met het oog op de door hen gewenste hoge slagingspercentages, liever geen risico. Ze stellen steeds hogere eisen aan opstromers of houden ze helemaal buiten de deur. Dat betekent voor heel veel kinderen een voor altijd gemiste kans als ze een lage score halen, ik las al over kinderen die net één punt tekort kwamen voor de school van hun keuze. Een klein drama, en niet alleen jammer voor hen, maar ook voor de samenleving als geheel.
De Cito eindtoets, ooit bedoeld als onafhankelijk instrument om het kennisniveau van een leerling te kunnen vaststellen, wordt nu misbruikt. Door overheid, wetenschappers en ouders die denken dat een school met hoge Citoscores ook een goede school is – terwijl niet vaststaat wat precies de bijdrage van de school, de ouders en het kind zelf is – een slechte school met veel kansrijke kinderen van hoogopgeleide ouders scoort op deze manier nog altijd beter op de Cito dan een goede school met veel kansarme kinderen. De Cito maakt niet duidelijk wat de toegevoegde waarde van de school zelf is en kan daarom niet als kwaliteitsmaatstaf dienen. Datzelfde geldt ook voor het voortgezet onderwijs. Slagingspercentages worden –door ouders en overheid- gezien als indicatie voor de kwaliteit van de school. Dat brengt scholen ertoe om bij toelating eisen te stellen aan de toetsuitslag van de Cito. Immers: hoe lager de score, hoe groter de kans dat dit kind het eindexamen niet haalt, wat slecht is voor het imago én de financiën van de school.
Nu de Citotoets naar het eind van groep acht wordt verplaatst, wordt al gevreesd dat straks de entreetoets van groep 7 zwaarder gaat meetellen. Perverse prikkels laten zich niet zomaar verjagen, zeker niet als je niks aan de oorzaak ervan doet. De Citotoets afschaffen gaat daarom niet helpen, maar is ook niet wenselijk. Juist kinderen die niet echt gezien worden door de school, kunnen door de Citotoets naar een hoger schooltype dan ze werden ingeschat. Niet het beroep of de sociale herkomst van je ouders, maar je eigen talent geldt als maatstaf en dat is nog steeds nodig.
Geconcludeerd moet worden dat veel ouders en kinderen terecht lijden aan Citostress. De eindtoets is zwaar gaan wegen, de toekomst is onzeker en de kloof in samenleving en onderwijs is groter geworden. Je kunt het daarom ouders niet kwalijk nemen dat ze proberen om zo adequaat mogelijk met dit gegeven om te gaan en dat ze hun kind een goede toekomst wensen. Eenieder die zegt dat behangers en monteurs ook heel belangrijk zijn voor de samenleving, heeft helemaal gelijk maar moet óók eens naar het bijbehorende loonstrookje kijken. Het feit dat er zoiets bestaat als Citotraining is schandalig, niét omdat ouders er gebruik van maken, maar als uitwas van een grotere ongelijkheid van kansen in onderwijs en arbeidsmarkt. Het probleem is niet de Cito-eindtoets, niet de Citotraining, zelfs niet de stressende ouders, maar de kloof in samenleving en onderwijs. We hebben niet te maken met een moreel probleem, maar met een structuurprobleem.