COLUMN Rolf de Jong: Hoe zou altruïsme ontstaan kunnen zijn?

Vrijwilligers zijn mensen die iets voor een ander over hebben, vaak zelfs voor een ander die ze helemaal niet eens kennen. Hoe heeft dat altruïsme zich kunnen ontwikkelen naast het sterke egoïsme en het even werkzame nepotisme – het helpen van familieleden – dat mensen eigen is? Naar het antwoord op die vraag wordt druk gezocht en het begint er een beetje op te lijken dat samenwerking van een evolutionair lelijk eendje – samenwerking is vreemd want het helpt niet in de individuele survival-of-the-fittest – in een mooie zwaan aan het veranderen is, in een hoeksteen van modern denken over evolutie. Mensen zijn super-samenwerkers: beter dan bijen, mieren en andere vaak als voorbeeld gebruikte sociale insecten, juist omdat onze mogelijkheden voor samenwerking zich uitstrekken tot ver buiten de kring van de eigen familieleden of zelfs de eigen soort.

Christoper Boehm, een evolutionair antropoloog uit de VS, schreef een inspirerend boek over zijn visie op de oorsprong en de ontwikkeling van moraliteit, over het menselijke geweten. “Moral Origins, the evolution of virtue, altruism and shame” wordt hier in het Engels besproken, maar de verbanden met vrijwilligerswerk zijn zo intrigerend dat ik me zelf ook maar aan een bespreking waag.

Ergens tussen 250.000 jaar geleden – toen onze voorouders begonnen met het jagen op groot wild – en pakweg 45.000 jaar geleden – de beste schatting voor het ontstaan van de cultureel moderne mens – veranderde er iets in de manier waarop onze voorouders omgingen met hiërarchie.  Tot dan toe hadden “we” veel gedrag gemeen met chimpansees en bonobo’s, waaronder het bekende alpha-mannetjes gedrag: een leider met veel voordeeltjes op grond van die positie – vaak een free-rider: veel nemen, weinig geven – en veel volgers die voornamelijk “gaven”. Toen de grootte van groot wild het nodig maakte dat we in groepen gingen jagen, moest er een manier gevonden worden om de buit eerlijk te verdelen: het free-riden van de alpha-mannetjes moest een halt worden toegeroepen.

Dat gebeurde door het samenzweren van de rest tegen de leider, gebaseerd op een effectief roddelcircuit om in de gaten te houden wie wat nu weer had gedaan. Leiders – en andere free-riders – die hun boekje te ver te buiten gingen werden actief een kopje kleiner gemaakt. Iets dat – en daar komt de expertise van Boehm als antropoloog om de hoek – ook nu nog wel voorkomt bij jager-verzamelaars. Soms was het iets subtieler: stond de leider opeens alleen tegenover het grote wild. Boehm ziet het ontstaan van een geweten in die context: langzaam ontwikkelt zich een beeld van wat wel of niet kan – vanuit de optiek van de groep – en zowel volgers als leiders gaan dat langzaam internaliseren. Iedereen in de groep heeft min of meer hetzelfde beeld van hoe het hoort en de free-riders gaan zich inhouden om niet de wraak van de groep over zich af te roepen. Er ontstaat een egalitair verband van jagers waarin niemand echt meer de baas is en waarin dominante impulsen en free-riden door een “geweten” in de hand worden gehouden. De oorsprong van moraliteit, inclusief een tijdspad van ontstaan. En het beginpunt van altruïsme.

Waar Boehm vernieuwend is – voor zover ik dat al kan beoordelen – is de rol die hij aan sociale selectie toekent. Normaal gesproken wordt evolutie beschouwd als een blind, automatisch optredend proces van – willekeurige – verandering en selectie op basis van fitness. Onze voorouders hebben dat proces beïnvloed door de verandering zelf mee te sturen, zonder dat ze dat zelf overigens wisten. Door waarde te gaan hechten aan het noodzakelijke eerlijk delen en door dominant gedrag en free-riden als immoreel te beschouwen hebben ze door een culturele ontwikkeling de overlevingskansen van samenwerkers vergroot en die van free-riders verkleind. Met het invoeren van iets als de Gouden Regel en het actief uitdragen daarvan zochten samenwerkers elkaar op en hielpen ze elkaar, wat resulteerde in betere overlevingskansen. Tegelijkertijd werden free-riders in meer of mindere mate buitengesloten, wat hen juist verminderde mogelijkheden om te overleven opleverde.

Dat er nog free-riders over zijn komt dan ook door het geweten: omdat free-riders wisten dat ze zich in moesten houden en het ook deden, voorkwamen ze dat ze (helemaal) buitengesloten werden en uit de genenpool verdwenen. De free-riders zijn dan ook nog onder ons, maar ze houden zich in.

Boehm ziet altruïsme als een gevolg van het leven in egalitaire groepen, die ontstonden op het moment dat onze voorouders vanwege het jagen op groot wild het hiërarchische ”bestuursmodel” loslieten en met sociale middelen als roddel (pardon, communicatie) en met culturele middelen als gouden regels samenwerking bevorderden, free-riden afzwakten en zo hun eigen evolutie beïnvloedden.

Het geweten dat ontstaat is daarbij flexibel: naast egoïsme en nepotisme wordt ruimte geboden aan altruïsme en onder de juiste omstandigheden en met de juiste culturele voeding bloeit altruïsme. Wanneer de omstandigheden zwaar worden wordt eerst altruïsme “uitgeschakeld” en daarna nepotisme, zodat alleen puur eigenbelang overblijft.

We hebben naar schatting 200.000 jaar de tijd gehad te wennen aan dat egalitaire model. Vanaf het ontstaan van de landbouw, grofweg 10.000 jaar geleden, werd weer meer hiërarchische sturing gebruikt omdat mensen sterker aan grond waren gebonden en niet meer, zoals bij jager-verzamelaars, naar een andere groep konden vertrekken als er zware conflicten ontstonden. Het grotere beroep op conflictbeslechting ter plaatse deed een beroep op de  krachtige en relatief onpartijdige ingreep van alpha-mannetjes, iets wat ze van nature goed af gaat (ook bij chimps en bonobo’s). Het begin van de opkomst van stamleiders, krijgsheren, koningen, keizers en natiestaten.

Als uitsmijter wat speculatie voor eigen rekening: in tegenstelling tot betaald werk, dat veelal in een hiërarchische structuur plaatsvindt, speelt vrijwilligerswerk zich af in een situatie waarin hiërarchie er niet zoveel toe doet. Formele macht doet er minder toe en gezag op basis van kennis en ervaring des te meer. Betaald werk past beter in de oeroude – ouder dan 250.000 jaar – en moderne manier – jonger dan 10.000 jaar – van hiërarchisch denken, vrijwilligerswerk past beter bij de jager-verzamelaar. Egalitair, een afkeer van autoriteit en ongelijkheid, eerlijk delen, iets voor elkaar over hebben en een helder beeld van wat goed of slecht is en – toch ook wel leuk – veel tijd voor roddels over wie meer of minder doet. Kortom: we moeten op zoek naar de jager-verzamelaar in onszelf die ruim 200.000 jaar ervaring heeft met altruïsme.

De literatuur:
Christopher Boehm. Moral Origins, the evolution of virtue, altruism and shame. Basic Books, 2012. ISBN: 978-0-465-02048-5.

Rolf de Jong is betrokken bij de ontwikkeling van de lokale civil society in Rotterdam. Zijn belangstelling ligt onder meer bij zelforganisatie en beleid. Deze en meer columns zijn te vinden op zijn blog: www.civilsociety010.nl

 

 

Dit artikel is 2602 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Interessante gedachte. Daarop doorredenerend: in onze tijd (parafraserend “de omstandigheden zijn zwaar”) is de mores aan het afbrokkelen, terwijl degenen die deze mores hebben ‘ontwikkeld’ (de machthebbers en beleidsmakers bij wie eigenbelang voorop staat), met uiterste krachtsinspanning het fort dat hiërarchie heet blijven verdedigen. Hoe en wanneer krijgt de egalitaire gedachte weer voet aan de grond?

  2. De tijd lijkt op dit moment gunstig voor burgers die zelf weer dingen willen gaan doen. Dat zou je kunnen zien als een reactie op recente bezuinigingen; je zou het ook kunnen zien als een nieuw besef dat zelf doen soms beter is dan laten doen. Dat laten doen is in de afgelopen decennia terecht gekomen in grote hiërarchische systemen van overheid en markt; het zelf doen komt dan weer meer in de buurt van het egalitaire.
    In Rotterdam doen 155.000 vrijwilligers in ruim 4000 organisaties al gewoon zelf wat ze belangrijk vinden. Ook in Nederland als geheel is er sprake van een grote inzet voor vrijwilligerswerk. In die zin lijkt er op dit moment nog geen sprake van het verminderen van altruïsme. Er ligt naar mijn idee dus al een erg sterke bodem, die met wat aandacht alleen maar beter zal gaan functioneren. Of de “hiërarchische” systemen daadwerkelijk zeggenschap over zullen kunnen of willen dragen naar dit domein is afwachten.

  3. Wel mooi dat je de positieve kant van het verdwijnen van de verzorgingsstaat zo ziet. In je laatste zin zit natuurlijk de crux. Mijn aandacht heeft het in ieder geval – ook vanuit mijn werk als trainer/coach/docent.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *