COLUMN Scheidingsperikelen: wie is verantwoordelijk voor ons afval? (Waarschuwing: deze column bevat kruipend ongedierte)

Afval is een bedreiging voor de volksgezondheid. Een gedegen organisatie van ophalen, scheiden en verwerken is dan ook een belangrijke pijler van een gezonde samenleving. In de praktijk blijkt dit nog knap ingewikkeld. Burgers snappen vaak niet waar ze welke troep moet laten.

Ik weet niet hoe het met uw groene bak gesteld is, maar elke keer dat ik die van mij opendoe, slaat de stank me in het gezicht en komt er een wolk fruitvliegjes naar buiten. Maden en vliegen hebben mijn bak als broedplaats uitgekozen, ondanks dat ik hem altijd in de schaduw zet, altijd schoonmaak na het legen, er naast groenten- en fruitafval ook dorre bladeren, tuinafval en gemaaid gras indoe. Het is niet te voorkomen met dit weer.

Onlangs ging onze gemeente over naar een nog ambitieuzer afvalscheidingssysteem dan het voorgaande scheiden van gft, glas en later plastic. Dit systeem heet Diftar en is de nieuwste trend bij gemeenten. Burgers moeten nu toewerken naar het produceren van slechts dertig kilo restafval per persoon. Per JAAR. Daartoe wordt het restafval nu per keer dat de container aangeboden wordt (aan de straat wordt gezet) berekend aan de burger. Het restafval mag niet meer (gratis) bij de gemeentelijke afvalstraat gebracht worden. Voor het plastic, metaal en drankkartons (PMD) kregen we een derde container erbij. Daarnaast zijn er veel openbare afvalcontainers bijgekomen: voor papier, glas, luiers en incontinentiemateriaal en voor kleine huishoudelijke apparaten.

Bij flats en appartementen staan containers voor restafval en gft die op een pasje werken. Voor woningen met een tuin geldt dat ze drie containers hebben die om de beurt geleegd worden. Dat betekent dat de groene niet om de week, maar eens per drie weken geleegd wordt (dus een extra week van cumulerende stank en zich exponentieel uitbreidende vliegjes en maden erbij, hiep hoi). De grijze bak voor restafval zet je alleen aan de straat als hij vol is. Maar helaas blijken er ook bij slechts één zak in zes weken toch maden in te kruipen.

We produceren veel afval

Per persoon produceren we in Nederland – het bedrijfsleven niet meegerekend – zo’n vierhonderdnegentig kilo afval per jaar, aldus de onafhankelijke stichting Milieu Centraal. Daarvan recyclen we nu al zo’n zestig procent, dus blijft er per persoon honderdzesennegentig kilo over. Dat onze gemeente (en vele andere) dat wil terugbrengen naar slechts dertig kilo in 2025 is wel heel ambitieus. Toch lijkt het begin van de nieuwe manier van afval aanbieden redelijk succesvol: er staan zichtbaar veel minder grijze bakken aan de weg en vooral plastic wordt nu beter gescheiden.

De wil om afval te scheiden is er dus wel degelijk en burgers zijn over het algemeen de beroerdste niet. Toch heb ik ernstige vraagtekens bij dit repressieve beleid. Het wordt burgers moeilijk gemaakt om van hun afval af te komen. Het zoveel mogelijk scheiden lijkt dan de oplossing, maar is dit voor iedereen weggelegd?

In Frankrijk: fout? Foei!

Afbeelding van een plastic zak met afval, voorzien van een gele sticker met daarop het logo van een kleine Franse gemeente en de tekst in het Frans dat de inhoud van deze zak niet conform is en de zak dus niet kan worden opgehaald. Er staat een telefoonnummer waarmee je kunt bellen.

De afgelopen jaren tijdens onze vakanties in Frankrijk maakten we al kennis met een strenger afvalbeleid. Ook daar moest afval gescheiden worden, maar helaas niet helemaal volgens eenzelfde logica als thuis. Dus hing ik langdurig met mijn neus in de Franse lijsten om te zien hoe ik het afval moest scheiden. Ondanks mijn toewijding ging dat niet altijd goed. Plastic zakken mogen bijvoorbeeld niet bij het plastic en als er maar één snipper papier (een zakje van croissantjes van de bakker) in de gele (voor plastic) zak zit, wordt de gehele zak geweigerd.

In mijn enthousiasme had ik wat onkruid bij het gehuurde huisje uit het grindpad verwijderd en in de groene bak gegooid. Fout! Tot onze stomme verbazing kwam een dame van de gemeente hoogst persoonlijk in haar Peugeotje naar ons toe om ons vriendelijk maar beslist te vertellen dat dat echt niet de bedoeling was. Tja, dat kan in een gemeente met slechts tweehonderd inwoners. Dus ik moest aan de bak: alles eruit en alleen het bioafval erin, anders werd hij niet geleegd.

En her en der zagen we de gevolgen van dit beleid. Niet opgehaalde zakken – voorzien van een oranje ‘foei!’ sticker – bleven wekenlang liggen. Er lagen vuilniszakken langs de landweggetjes en opgestapelde troep achter de glascontainers, troep waarvoor zelfs de meest welwillende dorpsbewoner geen aanstalten meer maakte om het op te ruimen. Want hoe dan, waarheen?

Stress en de kunst van het afvalscheiden

Om afval te kunnen scheiden heb je behoorlijk veel kennis, vaardigheden en psychische en fysieke mogelijkheden nodig. Ja, zelfs geld. Om te beginnen heb je ruimte nodig, in je tuin om je containers kwijt te kunnen, in huis voor verschillende soorten afval, want je gaat niet voor ieder jampotje apart naar de glasbak. Je hebt kennis en inzicht nodig, zodat je begrijpt dat schuimplastic en speelgoed niet bij het plastic horen en emmertjes van de tomaten juist weer wel (of toch niet?). Je moet over enig organisatievermogen beschikken en vooral de afvalkalender (alleen nog online te vinden) in de gaten houden. Mis je één leging van je container, dan staat deze zes weken achter elkaar te stinken.

Je moet het ook fysiek aankunnen om met die zware bak door de steeg te gaan en het ding verderop weer op de stoep te hijsen. Woon je in een flat, dan heb je een pasje voor de container. Dit systeem moet natuurlijk wel werken, en het pasje moet je vooral niet kwijtraken. Een nieuw pasje aanvragen is duur, ingewikkeld of allebei. Voor grofvuil moet je naar de afvalstraat aan de rand van de gemeente. Ook dat is niet altijd gratis en het is wel zo handig als je over een auto, eventueel zelfs over een aanhangwagentje beschikt. Of je moet het laten ophalen, alweer tegen betaling en na een hoop geregel.

Met oud papier ga je, lopend, fietsend of met de auto, naar de papierbak. Deze moet natuurlijk niet overvol zijn, zoals hier zo vaak gebeurt. Datzelfde geldt voor de glasbak, die is vaak ook vol, zodat mensen in arren moede hun glas er maar naast zetten (en een fikse bekeuring riskeren).

Waar laat je je troep?

In verschillende steden zijn inmiddels kunststof (!) tuintjes rondom afvalcontainers aangelegd, als psychologische drempel om je afval niet buiten de container achter te laten. Wat opvalt is dat mensen dus wel van hun afval af willen en dit zelfs naar de container brengen, maar dat er blijkbaar op het laatste moment een probleem is: geen pasje, container vol of stuk, of ze hebben teveel troep bij zich en het past niet. Of de smalle opening van de GFT container bevindt zich op schouderhoogte, waardoor je de klep nauwelijks open krijgt en de vieze derrie uit je emmertje ernaast kan vallen.

En dan is er nog het vele afval dat achterblijft na het recreëren. Dat is geen nieuw probleem, denk maar aan de oude leus (op een poster van de ANWB uit 1928) 'Laat niet, als dank, Voor 't aangenaam verpoozen, Den eigenaar van ’t Bosch De schillen en de doozen'. Toch valt op dat het afval zich meestal niet overal bevindt, maar zich vooral naast overvolle afvalbakken op het strand, in het bos of bij parkeerplaatsen ophoopt. Mensen zijn blijkbaar dankbaar eindelijk een afvalbak te vinden en teleurgesteld als ze ontdekken dat die al overvol zit. En dan leggen ze het ernaast, voor de ophaaldienst.

De meeste mensen zijn geen tadderiken en hufters

Het wegbrengen en scheiden van afval is nu al voor veel mensen te ingewikkeld, wat leidt tot stress. De komende jaren wordt dit alleen nog maar erger. Ook het Afvalfonds Verpakkingen dat namens de producenten verantwoordelijk is voor recycling, vindt dat het overheidsbeleid is doorgeschoten. Er zit dan ook steeds meer restafval tussen het plastic of in de kledingcontainers. Volgens directeur Hester Klein Lankhorst van het Afvalfonds is dit het logische gevolg als je het de burger moeilijk en duur maakt om restafval weg te gooien.

Je zou het allemaal onwil kunnen noemen, asociaal, en ervan uitgaan dat mensen allemaal tadderiken (viespeuken, red.) en hufters zijn. Toch denk ik dat het overgrote deel van de bevolking z’n best doet, gezien het feit dat straten niet vol liggen met afval, dat stapels ontstaan rondom vuilnisbakken en -containers en niet willekeurig waar. Er zou daarom veel meer gekeken moeten worden naar wat burgers nodig hebben om hun afval te scheiden. Niet alleen zou goed gedrag moeten lonen (en dus niet het restafval duur maken) maar vooral ook overal gefaciliteerd moeten worden. Je kunt in het Vondelpark een stapel afval laten liggen om mensen te confronteren met hun troep, maar je kunt ook extra containers neerzetten, als dat nodig blijkt te zijn. Waarom gebeurt dat niet?

Wiens troep is het eigenlijk?

Waar mensen wonen, werken en recreëren ontstaat afval. Dat het flink uit de klauwen kan lopen zagen we een aantal jaar geleden in Napels, waar tijdens een staking van het gemeentepersoneel de straten volliepen met vierduizend ton afval. Dan is meteen ook weer duidelijk dat afval een bedreiging is voor de volksgezondheid. Een gedegen organisatie van ophalen, scheiden en verwerken is dan ook een van de belangrijkste pijlers van een gezonde samenleving.

Toch is afvalverwerking bij ons geen centrale overheidstaak, maar gedecentraliseerd naar gemeenten. Dat lijkt een goed idee, omdat gemeenten dichter bij de burger staan en dus maatwerk kunnen leveren. Maar het heeft ook nadelen. Niet alleen moet elke gemeente het eigen beleid uitvinden en leren ze niet van ervaringen en fouten van andere gemeenten, die al gemerkt hebben dat Diftar niet het ei van Columbus is. Het draagt er ook aan bij dat gemeenten, en dus burgers, opdraaien voor de kosten van de consumptiesamenleving. Immers: gemeenten moeten betalen voor verbranding van restafval, die kosten rekenen ze door naar hun burgers. Een centrale overheid kan deze kosten makkelijker doorrekenen naar het bedrijfsleven dan gemeenten.

Het probleem wordt op deze manier eerst naar gemeenten gedelegeerd en vervolgens geïndividualiseerd. De burger wordt gezien als oorzaak en niet als eindstation. De burger ‘produceert’ het afval, heet het. Maar klopt dat wel? Ik máák toch niks? De echte veroorzakers van afval zijn natuurlijk de fabrikanten en een economie waarin voortdurende consumptie, ook onderweg, de norm is. Zo komen er jaarlijks maar liefst 2 miljard blikjes op de markt in Nederland. Ik noem maar een voorbeeld.

Gescheiden afvalinzameling is een goed idee, maar daarbij moet het de burger zo makkelijk mogelijk gemaakt worden om hieraan mee te werken. Laat bedrijven voor de kosten hiervan opdraaien, hef (veel) statiegeld op blikjes en flesjes en belast fastfoodketens en horeca voor hun rommel. En zet overal vuilnisbakken neer. Burgers houden echt wel van een schone leefomgeving.

Mieke van Stigt is pedagoog en socioloog.

 

Foto: Peter Meuris (Flickr Creative Commons)